Hoe de medezeggenschap aan de Radboud Universiteit vorm kreeg

Jolene Meijerink
7 min readMar 19, 2015

--

De onvrede aan de Universiteit van Amsterdam is een Amsterdams probleem, zo liet Gerard Meijer, collegevoorzitter van de Radboud Universiteit in maart, weten. De medezeggenschap in Nijmegen is goed geregeld, aldus Meijer. Een reconstructie van de totstandkoming van de medezeggenschap aan de Radboud Universiteit.

Tekst: Jolene Meijerink | Vox

In den beginne
Om de huidige medezeggenschapsstructuur van de Radboud Universiteit te kunnen begrijpen, moeten we terug naar 1992. In september van dat jaar stuurt Jo Ritzen, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (PvdA) een brief naar de Tweede Kamer waarin hij pleit voor een verandering in wet- en regelgeving over bestuur en medezeggenschap op universiteiten en hogescholen. Reden om de verandering in te voeren is het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs en onderzoek en het vergroten van de bestuurskracht en de zelfstandigheid van de universiteiten[i].

Bespreking wetsvoorstel
Bij de bespreking van het wetsvoorstel voor de modernisering van de universitaire bestuursstructuur (MUB) laat Ritzen weten de universiteitsraad af te willen schaffen. Die bestond toen uit één medezeggenschapsblok waar docenten, medewerkers en studenten samen de raad vormden. De verdeling tussen studenten en medewerkers is hierbij ongelijk in het voordeel van de medewerkers. Er was wel sprake van medebestuur in plaats van medezeggenschap. De leden van de universiteitsraad zaten echt op de bestuurdersstoel.

Ter vervanging van de universiteitsraad konden universiteiten kiezen tussen een ondernemingsraad of een medezeggenschapsraad. Bij het model van de ondernemingsraad krijgen studenten en medewerkers beiden een aparte raad. Bij de medezeggenschapsraad nemen beide groepen zitting in één raad.

Bijzondere universiteit
Of de universiteitsraad ook in Nijmegen werd afgeschaft is nog maar de vraag. De Universiteit van Tilburg, de Vrije Universiteit en onze universiteit zijn namelijk privaatrechtelijke instellingen in tegenstelling tot de andere universiteiten die rijksinstellingen en daarmee publiekrechtelijk zijn. Wat dit juridisch jargon betekent? Dat de bijzondere identiteit ervoor zorgt dat de houding naar de overheid onafhankelijker en flexibeler is. In dit geval hield het in dat de Rijksuniversiteit Groningen (de naam zegt het al) zonder morren de bepalingen in de nieuwe wet moet aannemen. Nijmegen kan dit weigeren op basis van de bijzondere identiteit.

Stichtingsbestuur. Foto: Radboud Universiteit

Dit betekent ook dat we in Nijmegen geen Raad van Toezicht hebben, maar wel een variant daarop: het stichtingsbestuur. Het stichtingsbestuur kan optreden als een soort rechter wanneer het college graag een plan wil doorvoeren dat op weerstand stuit bij de medezeggenschap. Wanneer het college en de medezeggenschap niet tot overeenstemming komen, heeft het stichtingsbestuur de beslissende stem. Het stichtingsbestuur staat dan ook boven het college van bestuur. En dan komt die katholieke signatuur weer om de hoek kijken. Het stichtingsbestuur wordt namelijk aangewezen door de bisschoppenconferentie. Rome heeft dus nog wel degelijk een dikke vette katholieke vinger in de Nijmeegse pap.

De studentenraad heeft hierna geen mogelijkheid meer om stappen te ondernemen. De ondernemingsraad heeft dat wel. Zij kunnen het geschil nog voorleggen aan de Ondernemingskamer (de rechter).

Nieuw medezeggenschapsorgaan
Terwijl het wetsvoorstel vorm krijgt om de bestuursstructuur van de universiteiten aan te passen, hakken de Vrije Universiteit, de Universiteit van Tilburg en de Katholieke Universiteit Nijmegen in 1996 knopen door. In maart eisen de vakbonden in de cao-onderhandelingen de ondernemingsraad in te voeren. Studenten krijgen een eigen overlegorgaan, bestaande uit acht verkozen leden. Daarnaast nemen zes vertegenwoordigers van de koepelverenigingen zitting. Zij worden door de verenigingen (*) voorgedragen. De ondernemingsraad bestaat uit 21 leden, die tijdens een tweejaarlijkse verkiezing benoemd worden.

Huidige Universitaire Studentenraad. Foto: Freyr van den Assem

Vergaderingen
Al gauw blijkt na invoering van de verschillende overlegorganen dat de vergadercycli niet erg praktisch verlopen. Het college van bestuur doorloopt drie vergadercycli. Een keer in de zes weken wordt een aparte vergadering belegd met het studentenoverlegorgaan, een keer in de zes weken met de ondernemingsraad en daaropvolgend is er ook nog de gezamenlijke vergadering waarin studenten, medewerkers en het college aanwezig zijn. De vergaderingen kosten veel tijd en zijn weinig constructief aangezien partijen onderling niet met elkaar in discussie kunnen gaan. Al gauw wordt daarom besloten om de vergaderingen samen te voegen. Voortaan nemen de koepelleden (*) deel aan de Gezamenlijke Vergadering (vergadering zonder aanwezigheid college) en zijn de koepelleden aanwezig tijdens de Universitair Gezamenlijke Vergadering. Toevalligerwijs nemen rond dezelfde tijd vier afgevaardigden (**)van het UMC St. Radboud (het huidige Radboudumc) deel aan de Universitaire Gezamenlijke Vergadering(***) .

(*)Koepelleden zijn de vertegenwoordigers voor de verschillende studentengroeperingen. Huidige koepels zijn: het B.O.S. (gezelligheidsverenigingen), SOFv (studieverenigingen), CHECK (charitatieve en culturele verenigingen), ISON (internationale verenigingen), NSSR (sportverenigingen) en CSN (christelijke verenigingen).

(**)Het ziekenhuis valt net zoals de universiteit onder de Stichting St. Radboud. Het ziekenhuis heeft echter wel een eigen bestuur. Omdat de medische faculteit wel onder de universiteit valt, nemen vier medici deel aan de UGV.

(***) Een samenvatting van de vergadercyclus:
Week 1: agendaoverleg college en presidium. Vergaderstukken worden verstuurd. Week 3: de verschillende commissies vergaderen met behulp van een beleidsmedewerker en stellen een preadvies op.
Week 5: voorbereidende GV. De ondernemingsraad en de studentenraad bediscussieëren de preadviezen.
Week 6: overlegvergadering met het college. Hierin kunnen vragen worden gesteld en kunnen preadviezen eventueel nog worden aangepast.
Week 7: afsluitende/besluitvormende GV. Indien nodig wordt er dan ook gestemd of geeft de medezeggenschap een positief/negatief advies aan het college. Vaak is de besluitvormende/afsluitende GV aansluitend aan de overlegvergadering.

Samenstelling GV

Stemmen
In de Universitaire Gezamenlijke Vergadering is de stemverhouding tussen medewerkers en studenten 50/50. Alleen de gekozen studentleden kunnen een stem uitbrengen. Koepelleden hebben geen stemrecht met betrekking tot UGV-zaken. Zij hebben echter wel instemmingsrecht in zaken die direct betrekking op hen hebben zoals de bestuursbeurzenverdeling (regeling Fonds). Leden van de Ondernemingsraad hebben geen instemmingsrecht als het gaat om puur onderwerpen die alleen studenten aangaan (Bijvoorbeeld de regeling Financiële Ondersteuning Studenten, het studentenstatuut en de topsport/toptalentenregeling). Andersom geldt hetzelfde. Studenten hebben geen instemmingsrecht als het gaat om onderwerpen die puur en alleen medewerkers aangaan, zoals een reorganisatie of arbeidsvoorwaarden. Ook in de opleidingscommissies zijn de verhoudingen student/docent gelijk.

Facultair verzet
De gelijke stemverhoudingen tussen student en medewerkers wilde het college in datzelfde jaar ook invoeren bij de faculteiten. Dat stuit op verzet van de decanen, die bang waren dat het wetenschappelijk personeel ondergesneeuwd zou worden door de facultaire studentenraad en het niet-wetenschappelijk personeel. Uiteindelijk komt het tot een compromis. De stemverhouding in de Facultaire Gezamenlijke Vergadering is 60/40. Als tegemoetkoming krijgen studenten een aantal extra rechten, namelijk:

- Versterkte positie opleidingscommissie;
- Instemmingsrecht Onderwijs- en Examenregeling (OER) en uitvoering kwaliteitszorg;
- Instemming op faculteitsreglement en facultaire beleidsplan;
- Horen bij benoeming van hoogleraren, decanen en onderwijsdirecteuren;
- Recht op student-lid in benoemingsadviescommissies.

Vooral het instemmingsrecht op de volledige OER is een bijzonder uitbreiding die studentenraadsleden bij andere universiteiten niet hebben.

Een vreemde eend in de bijt is de medische faculteit. In plaats van een FGV is daar een UMC-raad. De raad heeft 24 leden, waarvan zes studentleden. De stemverhoudingen staan in deze raad niet vast. Het ligt maar net aan het onderwerp dat wordt besproken. In de meeste gevallen hebben de medewerkers 75 procent van de stemmen en studenten 25 procent.

Dit is echter niet het geval bij de volgende onderwerpen: OER, beleidsplan wetenschappelijk onderwijs en de wijze waarop de kwaliteit van onderwijs wordt bewaakt en de kwaliteitszorg wordt uitgevoerd. Hierbij is de stemverhouding 50/50.

De studenten hebben wanneer het gaat om beleid over studenten en studentenvoorzieningen in het ziekenhuis zelfs een meerderheid van stemmen: 60/40.

De 60/40-verhouding is in de loop der jaren meerdere malen ter discussie gesteld. De Onderdeelcommissie (de ondernemingsraad op facultair niveau) kan besluiten doordrukken zonder rekening te houden met studenten. De laatste keer dat de scheve verhouding officieel werd aangekaart was in 2011 in de Universitaire Gezamenlijke Vergadering. Toenmalig rector magnificus Bas Kortmann haalde toen de katholieke identiteit weer uit de kast om de argumenten van de USR te pareren. Volgens Kortmann worden alle studenten toegelaten, ondanks de katholieke signatuur. Het personeel wordt echter wel geselecteerd op basis van de katholieke normen en waarden. Het is ook daarom volgens Kortmann niet zo gek dat studenten iets minder te zeggen hebben. In de discussie die daarop volgde wist de USR haar gelijk niet meer te halen.

Floor Albers van der Linden, voorzitter van studentenvakbond AKKU stofte onlangs de 60/40-discussie weer af en pleitte wederom voor gelijke stemverhouding tijdens het Actualiteitencollege waarbij de De Nieuwe Universiteit Nijmegen zich kenbaar maakte. De USR, zo was op te maken uit monde van USR-voorzitter Mark Vlek de Coningh, was er niet zo happig op om dit onderwerp weer ter sprake te brengen. De goede band met het college en het opgeven van de extra rechten die de medezeggenschap nu had, was het niet waard.

Deze productie had niet tot stand kunnen komen zonder de hulp van Pepijn Oomen.

[i] Kamerstukken II 1995–1996, 24 646, nr. 3

--

--

Jolene Meijerink

Masterstudent CIW @RUNijmegen |redacteur @voxnieuws|journalist|