“243 mensen zijn verdwenen. Jonge mensen. Vrouwen. Kinderen. En het kan niemand wat schelen”

Hoe vind je een boot die zonder een spoor achter te laten is verdwenen?

Team Mindshakes
18 min readOct 26, 2015

Ze heette Segen. Op de vroege ochtend van 28 juni 2014 was ze met haar jongste dochter Abigail aan boord van een boot gestapt in Libië. Segen was 24, tenger; Abi was nog geen twee jaar oud, een en al kroeshaar en bolle babywangen. Ze waren niet de enigen op de boot: alles bij elkaar waren er minstens 243 mensen aan boord, opeengepakt. Mensenvracht.

Net als de meeste mensen aan boord was Segen een vluchteling uit Eritrea — het “Noord-Korea van Afrika”, een van de meest onderdrukkende landen ter wereld. Allemaal hoopten ze dat de boot hen naar Italië zou brengen, weg van de ontberingen thuis.

De dag voor de boot vertrok belde ze haar echtgenoot Yafet. Ze hadden elkaar vier weken niet gezien: zij en haar baby waren duizenden kilometers naar de kust gesmokkeld, dwars door Libië; hij was achtergebleven in Soedan. Als zij in Europa was aangekomen, zou hij volgen.

De smokkelaar liet ze maar twee minuten met elkaar praten. Het was niet erg: als ze eenmaal in Italië was, zou Yafet haar weer spreken.

Hij heeft nooit meer iets van haar vernomen.

Yafet en Segen hadden elkaar negen jaar eerder leren kennen in een buurtcafé in de Eritrese hoofdstad Asmara. Hij zat in de vierde klas van de middelbare school, zij een jaar lager. Het koffiehuis was een gewilde hangplek voor hun schoolvrienden.

Jongens en meisjes mochten niet te veel samen optrekken en dus fungeerde een grotere groep tieners vaak als dekmantel voor stelletjes. Zo leerden Yafet en Segen elkaar ook kennen: ze vergezelden twee vrienden die stiekem verkering hadden. Wanneer die twee wat privacy nodig hadden, zaten Yafet en Segen intussen te kletsen. Stukje bij beetje werd hij verliefd op haar.

“Ik begon haar steeds leuker te vinden — niet na één dag al, maar na een paar maanden: ik vond de manier waarop ze praatte en lachte leuk, en haar glimlach”, zegt Yafet. “Ik werd verliefd, en vroeg haar om verkering.”

Fotograaf Gianni Cipriano legde objecten vast, achtergelaten door vluchtelingen die de gevaarlijke oversteek van Noord-Afrika naar Italië maakten.

Yafet werd geboren in 1987. Hij was de jongste van zeven kinderen; zijn vader was natuurkundeleraar op een middelbare school en zijn moeder gaf typeles. Ze woonden in een gezinswoning in een goede buurt van Amara. In die tijd verkeerde Eritrea in de slotfase van een 30 jaar durende onafhankelijkheidsoorlog met Ethiopië, en gezinnen zoals dat van Yafet — uit de middenklasse, opgeleid — stonden in de startblokken om de ruggengraat van de nieuwe natie te vormen.

De vrijheid kwam er in 1993, maar het optimisme beklijfde niet. In 1998 escaleerde een nieuw conflict met Ethiopië en in twee jaar tijd kwamen 100.000 mensen om. Het leiderschap van president Isaias Afwerki kwam onder vuur te liggen: hij reageerde door de oppositie neer te slaan, particuliere landelijke nieuwsbladen te verbieden en iedereen die tegen hem inging gevangen te zetten. Sinds die tijd is hij aan de macht.

Vandaag de dag is Eritrea een van de meest onderdrukkende staten ter wereld: er bestaan talloze meldingen over marteling, dwangarbeid, willekeurige arrestaties, eenzame opsluiting, onrechtmatige terechtstellingen en verdwijningen. De nationale dienst is het belangrijkste controlemechanisme: burgers zijn voor onbepaalde tijd dienstplichtig, en werken onder dwang en voor een hongerloontje voor de regering. Vrijheid van meningsuiting, samenscholing en religie zijn aan banden gelegd.

Aan het begin van de repressie was Yafet amper een tiener, maar het heeft hem niet meer losgelaten. En toen hij eenmaal zag wat er om hem heen gebeurde, kon hij zijn ogen er niet meer voor sluiten.

“Ik vroeg altijd aan mijn moeder: ‘Waarom, mam?’ vertelt hij. “Mijn moeder zei dat ik daar niet op straat over moest praten. Dit is mijn eigen land. Ik vraag alleen maar wat er aan de hand is. Waarom mag ik daar niet over praten? Later zag ik pas wat er gebeurde met mensen die vragen stelden.”

Nu zijn meer dan 400.000 Eritreeërs — één op de 16 — het land ontvlucht.

In september 2007 waren hij en Segen twee jaar samen. Zoals iedereen in het land meldde hij zich na zijn eindexamen voor zes maanden militaire training, waarna hij verder zou studeren. Na zijn eindexamen, een paar dagen voor hij officieel in dienst zou gaan, vertelde hij Segen dat hij wegging uit Eritrea.

Yafet en Segen

Ze was er niet blij mee. Niet omdat ze de onderdrukking niet zag — ze was zelf voortijdig van school gegaan om de nationale dienst te ontlopen. Ze was bang dat ze nooit samen een toekomst zouden kunnen opbouwen.

Maar ze zagen wel in dat blijven ook weinig kansen bood.

“We zagen geen toekomst voor ons samen, met die regering. Daarom ging ze akkoord. Ik beloofde dat ik haar niet zou vergeten. Ze zei dat ze voor me zou bidden… en dat we op een dag weer bij elkaar zouden zijn en kinderen zouden krijgen.”

De grens tussen Eritrea en Soedan is een woestijn van gebarsten aarde waar de temperatuur in de 40 graden Celsius loopt. Het enige zichtbare grensteken tussen de twee landen is een lage bergrug die zich aftekent tegen de horizon.

“Achter de berg ligt Soedan. Ervoor Eritrea,” zegt Yafet. Als je dat punt wist te bereiken, was je vrij.

Toen hij afscheid had genomen van Segen en zijn familie meldde Yafet zich voor zijn dienstplicht in een militair kamp in het westen. Hij bleef er drie dagen en trof intussen de laatste voorbereidingen om met acht vrienden de woestijn in te gaan. Hij was 20, en wist dat hij nooit meer terug naar huis zou kunnen.

“Ik wist waar het westen was en dat ik in Soedan zou komen als ik die richting aanhield”, vertelt Yafet. Maar het was twee dagen lopen van het kamp tot de grens, en het leger ging niet zachtzinnig om met deserteurs.

Er waren geen bomen of struiken om ze aan het zicht te onttrekken, dus liepen ze vooral ’s nachts. Zelfs na zonsondergang was er weinig beschutting doordat de maan zo fel scheen. Daarom bedachten ze een tactiek. Ze zouden om beurten een eind voor de anderen uit lopen: als ze dan een militaire patrouille tegenkwamen, werd alleen de verkenner gepakt en kon de rest van de groep tenminste nog proberen weg te komen.

De Eritrese patrouilles waren niet de enige dreiging. Aan de Soedanese kant konden ze ook nog criminelen tegen het lijf lopen, of veiligheidstroepen die hen tegen betaling aan Eritrea zouden overdragen.

Na twee nachten en een dag lopen door de woestijn bereikte de groep de berg. Aan de andere kant ervan wisten ze niet goed waar ze heen moesten — ze spraken geen Arabisch, alleen Tigrinya, de officiële Eritrese taal, en een beetje Engels. Ze hadden geluk: een aardige Soedanees nam ze mee naar huis. “Hij gaf ons eten, water, zelfs melk. We waren in militair uniform. Hij gaf ons burgerkleding.”

De man wees de groep de weg naar een nabijgelegen vluchtelingenkamp. Yafet had het gehaald. Nu kon zijn nieuwe leven beginnen.

“Ik heb nog nooit zo’n vreselijke plek gezien. Er was geen eten. Er waren geen huizen… er waren tenten van de UNHCR, maar niet genoeg voor iedereen. Er was geen schoon water voor de vluchtelingen, er waren geen medische voorzieningen en er was één verpleegkundige voor de 2 of 3.000 vluchtelingen die er toen waren. Als je geld had, kon je eten kopen, maar er waren ook mensen die geen geld hadden. Die hadden het pas echt zwaar.”

Yafet was in Wad Sherife, een vluchtelingenkamp dat ongeveer 16 kilometer van de grens ligt. Vertrekken mocht niet en dus betaalde hij na drie maanden $100 aan een smokkelaar om hem naar de Soedanese hoofdstad Khartoum te brengen, waar hij kon kijken of hij verder wilde — naar Europa of de V.S.

Khartoum bracht echter een nieuwe ontgoocheling. Het bleek een grimmig en corrupt oord, waar Yafet voortdurend gevaar liep. Eerst kreeg hij nog hulp van anderen: een familielid in de V.S. stuurde hem geld, een ander familielid dat daar woonde, bood hem onderdak. Hij deelde een kamer met vijf anderen — het was kaal, heet en er waren niet eens bedden — en toch was Yafet gelukkig. Voor het eerst kon hij tot zich door laten dringen dat hij echt weg was uit Eritrea.

“Voor ons was het prima. We hadden onze vrijheid. We konden ontspannen. We konden bespreken wat we wilden… dingen die we in Eritrea nooit hadden durven zeggen. We hadden het over ons land, onze toekomst. Dat hadden we nooit eerder besproken.”

Het ging echter snel bergafwaarts met Yafet. Zijn vangnet vervaagde, het geld raakte op. De meeste nachten had hij genoeg bij elkaar geschraapt om te slapen in illegale hotels, die vanuit huis werden gerund; soms sliep hij in de buitenlucht, samen met andere daklozen en uit het zicht van de politie. Uiteindelijk vond hij werk in een bakkerij: de eigenaar betaalde hem 3 euro dagloon en hij mocht achterin de winkel slapen. Dit bood enige vastigheid, maar niet genoeg om een toekomst op te bouwen.

Daarom was hij niet enthousiast toen Segen in de zomer van 2009 aankondigde dat ze ook naar Soedan kwam.

“Ik zei tegen haar dat ze geduld moest hebben, en dat ze beter kon wachten tot ik iets geregeld had”, zegt hij. “Ik wilde haar hier niet in de problemen zien komen en ik zat zelf ook niet te wachten op nog meer gedoe.”

Segen besloot toch te komen. Ze had niet veel geld, maar haar neef — een mensensmokkelaar — wilde haar uit Eritrea helpen ontsnappen, op voorwaarde dat zij drie betalende vrienden met zich meenam.

In September 2012 trouwde Segen eindelijk met haar Yafet — een kerkdienst waar ongeveer dertig mensen bij waren.

“Die dag was ik gelukkig omdat ik het meisje van dromen had gekregen en omdat het mijn trouwdag was”, zegt Yafet.

Ze zagen de toekomst rooskleurig in. Ze gingen samenwonen en hij kreeg een nieuwe baan: online marketing van landbouwproducten, met zijn eigen kantoor, een eigen computer en een maandsalaris van 440 euro.

Dat ze eindelijk weer bij elkaar waren, veranderde weinig aan de onzekere situatie. Ze bespraken voortdurend of ze moesten blijven of proberen weg te komen. Segens familie wilde dat ze uit Afrika weg zou gaan, door de Sinaïwoestijn naar Israël of over de Middellandse Zee naar Europa. Beide opties waren gevaarlijk.

“Ik wilde onze levens niet op het spel zetten voor een beter bestaan”, zegt Yafet. “Daarom probeerde ik haar uit te leggen dat we het wel konden proberen, maar op een andere, veilige manier. Als we hervestiging of een visum zouden krijgen en we konden per vliegtuig vertrekken, oké, maar nee, niet door onze levens te riskeren.”

Toen werd Yafets bedrijf gesloten en raakte hij zijn baan kwijt. Een maand later werd hun eerste dochtertje Shalom geboren, op 16 augustus 2011. Hij pakte al het werk aan dat hij kon krijgen: huizen schoonmaken, fysieke arbeid, in restaurants, wat dan ook. Een paar maanden na de geboorte van Shalom raakte Segen opnieuw zwanger. Op 29 oktober 2012 werd hun tweede dochter Abigail geboren.

Niets was zeker, en Segen was rustelozer dan ooit. Het bedenken van een uitweg werd het centrale gespreksonderwerp. Het werd haar te veel.

“Ze kon niet meer slapen. Ze kon niet eten. Ze kon niet voor de kinderen zorgen… Ze begon vaak zomaar te huilen. Om het minste of geringste werd ze kwaad. Ze kon geen rust vinden. Ik probeerde haar te laten ontspannen. Het ging steeds slechter met haar.

Op een dag vertelde ze hem dat ze niet meer kon wachten.

Het stel woog de mogelijkheden tegen elkaar af. Uiteindelijk besloten ze het volgende: Segen zou door de woestijn naar Libië gaan, en dan meevaren op een van de boten waarmee mensen over de Middellandse Zee naar Italië werden gesmokkeld. Eenmaal daar zou ze doorreizen naar Noorwegen, een van de Europese landen waar de asiel- en gezinsherenigingsprocedures het snelst verliepen. Yafet zou volgen. In eerste instantie wilde hij hun beide dochters bij zich houden in Khartoum, maar Segen dacht dat Abigails aanwezigheid hen tijdens de reis zou behoeden voor geweld en dat ze misschien zelfs een voorkeursbehandeling zou krijgen in de vorm van extra voedsel en water — factoren die allesbepalend konden zijn tijdens de lange tocht door de woestijn. Yafet ging overstag.

Als je je in het geheim over landsgrenzen laat brengen, geven smokkelaars je geen exact tijdstip van vertrek. Ze bellen je vanuit het niets, en dan is het zover: Je gaat.

Toen de smokkelaar Segen eindelijk liet weten dat het zover was, had Yafet zich er al een week op voorbereid. Hij werd er alsnog door overvallen. Hij was aan het werk toen ze belde om te zeggen dat ze ging vertrekken. Yafet kon niet naar huis om afscheid te nemen.

De eerstvolgende keer dat Yafet iets van Segen hoorde, was ze net aangekomen op haar eerste bestemming in Libië. De reis door de Sahara had 15 dagen geduurd — een route zonder wegen, over woest terrein. Ze vertelde dat zij in orde was, maar dat niet iedereen geluk had gehad. De reis had zes dagen moet duren, maar de vrachtwagen waarin ze reisden, had het begeven. Ze hadden vier dagen moeten wachten op een vervangende vrachtwagen om de reis mee voort te zetten.

Onder het wachten waren vier mensen gestorven door uitdroging.

Segen huilde aan de telefoon.

“Ik vroeg of ze Abigail aan de telefoon wilde geven… zodat ik haar stem kon horen”, herinnert Yafet zich. “Ze zei dat [Abigail] te moe was en sliep. Ik werd zo bang toen ze dat zei. Ik dacht echt dat haar iets was overkomen.”

Yafet verliest zijn geduld niet vaak. Maar nu schreeuwde hij tegen Segen dat ze hem Abi’s stem moest laten horen. Toen hield ze de telefoon bij Abigails oor.

Zijn angst was niet misplaatst. De woestijnroute die Segen nam, is verraderlijk en grote aantallen vluchtelingen en migranten bezwijken zonder ooit de kust te bereiken, laat staan Europa. Door gebrekkige informatie en documentatie is moeilijk in te schatten hoeveel levens de Saharatocht jaarlijks eist, maar met smokkelaars die tot honderd mensen in oude vrachtwagens proppen, moet dat getal aanzienlijk zijn.

“Iedereen had heel weinig te eten en drinken. Toen het water op was, dronken ze hun eigen urine”, vertelde Younes Abdi, een 29-jarige Somaliër die naar Sicilië is gevlucht, over zijn reis door de woestijn. Twintig van de ongeveer honderd mensen stierven doordat de reis langer duurde vanwege problemen met de brandstof en de vrachtwagen.

En wie het al overleeft, krijgt nog te maken met ontvoeringen, marteling, slaag en seksueel geweld.

Mohammed Ali, een 28-jarige Somalische vluchteling op Sicilië, vertelde me hoe de smokkelaars hem sloegen met stokken, hem neerstaken en zijn geld stalen. Anderen worden ontvoerd door smokkelaars of milities en gemarteld tot hun families het losgeld betalen; vrouwen worden vaak verkracht of aangerand voor ze verder mogen.

Het wordt er niet beter op als vluchtelingen hun eerste bestemming in Libië bereiken. Milities en plaatselijke politieagenten zetten vluchtelingen vaak vast in gevangenissen, detentiecentra en zelfs in huizen en eisen dan betaling. Als ze het smeergeld niet kunnen betalen, worden ze gedwongen tot dwangarbeid en een ruwe behandeling, met inbegrip van marteling.

Nadat Bahousmane, een 33-jarige Senegalese asielzoeker op Sicilië, de woestijn was overgestoken, zat hij een jaar lang met 150 anderen opgesloten in een huis. De groep wist pas te ontsnappen toen twee mensen een gat in de muur hadden geslagen.

Ook buiten de gevangenissen en detentiecentra worden vluchtelingen op hun route door Libië uitgebuit en mishandeld, bijvoorbeeld als ze werken om de oversteek naar Italië te kunnen betalen.

“Ze houden niet van mensen met een donkere huidskleur. Ze behandelen ze als slaven”, vertelde Osaretin Ugingbe, een 35-jarige Nigeriaan die op Sicilië woont.

Als ze de kust uiteindelijk bereiken en voor hun reis betalen — zo’n 1.300 euro — worden ze, afhankelijk van de weersomstandigheden en het aantal mensen dat de smokkelaar heeft klaarstaan voor de oversteek, een paar dagen tot een aantal maanden vastgehouden in door smokkelaars bestierde huizen. De mensenhandelaars verschaffen weinig voedsel of water en er wordt vaak geweld gebruikt.

Een maand na haar vertrek uit Soedan hoorde Yafet voor het laatst iets van haar. Na de gevaarlijke reis vol beproevingen was ze bij de kust aangekomen, en ze wachtte in het huis van een smokkelaar op vertrek naar Italië.

“Ik weet nog dat ik haar stem voor het laatst heb gehoord op 27 juni”, zegt Yafet. “Ze zei dat ze de volgende dag, de 28ste, of de dag daarna zou vertrekken. Ik heb tegen haar gezegd dat ze sterk moest zijn, dat ze voor zichzelf moest zorgen, voor ons meisje moest zorgen.”

Op de 28ste belde Yafet haar terug, maar er werd niet opgenomen. Hij bleef bellen.

De volgende ochtend nam eindelijk iemand op. Hij vroeg Yafet voor wie hij belde. “Ik zei: Segen”, vertelt Yafet. “Hij vroeg me of zij degene was met het kleine meisje. Ik zei van wel… Hij zei alleen dat ze de dag ervoor waren vertrokken en hing toen op.”

Yafet had steeds gedacht dat de reis door Libië gevaarlijker was dan het oversteken van de zee. Naar zijn idee waren Segen en Abigail veilig als ze maar eenmaal de kust bereikt hadden. Hij hoefde alleen maar hun telefoontje af te wachten.

Na een week begon hij zich zorgen te maken.

“Later belde ik de smokkelaar nog eens. Ik belde hem op 4 juli”, vertelt Yafet. “Hij zei dat hij ze aan de telefoon had gehad en dat ze veilig waren gearriveerd. Hij feliciteerde me.

Ik geloofde hem ook nog.”

De man aan de andere kant van de lijn was Measho Tesfamariam, een 30-jarige Eritreeër. Hij zit momenteel vast in Italië op verdenking van samenspanning en betrokkenheid bij illegale immigratie. Zijn proces begint in december. Volgens de eis maakte hij deel uit van een smokkelaarsring die tussen mei en september 2014 minstens 23 overtochten van Libië naar Italië organiseerde. Segen zat op een van de boten die hij volgens de Italiaanse aanklager de Middellandse Zee op heeft helpen sturen.

De autoriteiten houdt de smokkelaarsorganisatie verantwoordelijk voor wat er met de 243 opvarenden is gebeurd, maar hun lot is nog altijd onbekend. Het zou goed kunnen dat de boot is gezonken, maar als dat is gebeurd — een tragisch ongeluk op het water — dan zou daar volgens deskundigen vrijwel zeker bewijs van bestaan.

“Het is echt vreemd”, zegt Othman Belbeise, landelijk directeur voor de International Organization for Migration in Libië. Het IOM, dat nauwkeurig registreert wat zich afspeelt in het Middellandse Zeegebied, weet niets over reddingsoperaties die passen bij de beschrijving van Segens boot.

“Een aantal van meer dan 200 mensen kun je moeilijk een heel jaar verborgen houden. Het is zeer opmerkelijk dat er geen enkel professioneel onderzoek is ingesteld.”

Tesfamariam heeft intussen verklaard dat hij ook maar een gewone vluchteling was in dienst van een smokkelaar met de naam Ibrahim: Hij nam de telefoon op als tussenpersoon, om zo een gratis overtocht naar Europa voor zichzelf te verdienen.

Hij beweert zelfs dat zijn broer ook op de Ghost Boat zat. Hij zegt dat hij niet weet wat ermee gebeurd is.

“Dat weten alleen Ibrahim en God”, zei hij tegen een Italiaanse verslaggever, kort voor hij in Duitsland werd opgepakt en uitgeleverd.

Eerder dit jaar ontmoette ik Meron Estefanos voor het eerst, in Tunesië. Zij is een baken voor de Eritrese vluchtelingengemeenschap — een journalist en activist die uit eigen ervaring alles van de exodus afweet. Net als Yafet verliet zij haar thuisland op jonge leeftijd, al was haar vertrek legaal. Nu is ze 40, woonachtig in Stockholm, Zweden, en zet ze haar platform in om vluchtelingen te helpen en weerstand te bieden tegen de Eritrese dictatuur.

De kern van dit alles is haar wekelijkse radioprogramma Voices of Eritrean Refugees. Onmisbaar voor de ontheemden. Iedere week brengt ze verslag uit over mensen die het Asmaraanse regime ontvluchten, en daardoor krijgt ze ook geregeld telefoontjes als een reis niet goed verloopt.

Soms is het een paniekerig voicemailbericht van een bezorgde neef of ouder, broer of zus. Wanneer mensen zijn ontvoerd of verdwijnen, onderzoekt ze zelf wat er gebeurd is. Soms is het een noodoproep vanaf een zinkende boot: in dat geval probeert Meron de autoriteiten te bereiken zodat zij te hulp kunnen schieten. Door dit alles is ze een contactpersoon geworden voor veel mensen die aan Afwerki’s bewind ontsnappen. “Iedereen heeft mijn nummer”, zegt ze.

Meron hoorde voor het eerst over de verdwenen boot van een groep families die, net als Yafet, wanhopig op zoek waren naar antwoorden.

Wat er precies speelde, wist ze niet, maar één ding was haar wel duidelijk over de Ghost Boat: de smokkelaar had gelogen. De opvarenden waren niet geregistreerd door de Europese autoriteiten, en als ze Italië wel hadden gehaald, zou de aankomst van de boot zijn genoteerd en hadden de mensen aan boord hun familie kunnen bellen. Maar geen van hen heeft ooit gebeld.

“Er zit een luchtje aan deze zaak”, zei Meron tegen me toen ik met haar sprak. “Wat we in elk geval weten, is dat er na hun mensen in het huis van de smokkelaar verbleven, dus ze zijn niet teruggekomen. Nadat hij ze meenam naar de boot zijn ze er niet meer teruggekomen.”

Al leek de kans om iemand nog levend terug te vinden miniem, toch was Meron naar Tunesië gekomen vanwege een vrij specifieke, nogal merkwaardige aanwijzing. De familie van een van de opvarenden was in Eritrea gebeld door een Tunesisch telefoonnummer. De beller beweerde dat hij een gevangenisbewaker was. Hij zei dat de mensen uit de boot werden vastgehouden in zijn gevangenis in Zuid-Tunesië. Meron kwam dit onderzoeken.

Ik woonde en werkte toen sinds een maand of vijf in Tunesië als journalist, en een vriend van me hielp Meron en had me over de zaak verteld. Ik was nieuwsgierig geworden.

We dronken koffie in een van de talloze openluchtcafeetjes aan de Avenue Habib Bourguiba met de dubbele bomenrij middenin; de belangrijkste voetgangersroute, die door het Frans-koloniale stadshart van Tunis loopt. Meron was net op het imposante ministerie van Binnenlandse Zaken geweest, een zielloos cementen blok, omgeven door een muur van prikkeldraad en versperringen. Haar was verteld dat nergens was vastgelegd dat de mensen uit de boot in het land waren geweest.

De vier dagen ervoor had zij doorgebracht met het uitpluizen van gerechtsdossiers en bezoeken van gevangenissen, maar ze had niets overtuigends kunnen ontdekken.

Er waren nog meer aanwijzingen. Eén bewaker zei dat hij ten tijde van het telefoontje iets had gehoord over een grote groep Afrikanen die in de zuidelijke stad Sfax werd vastgehouden. Iemand op de rechtbank van Sfax zei ook zoiets te hebben gehoord, maar niets was vastgelegd.

“Het zou een mogelijkheid kunnen zijn. Het zou kunnen. Ik denk niet dat het absoluut onmogelijk is”, zei Lorena Lando, de directeur van het International Organization for Migration in Tunesië tegen me. “Ik denk dat we niets kunnen uitsluiten.”

Ondanks de geruchten en broodkruimels en verhalen had Meron de families niets concreets te bieden. “Wat die families moeten doormaken, is zo triest… Kon ik ze maar duidelijkheid geven, maar dat kan helaas niet”, zei ze. Haar stemgeluid stierf weg.

Het is nu meer dan een jaar geleden sinds de boot verdween. Het lot van Segen en de andere opvarenden blijft een mysterie. Bijna niemand heeft iets ondernomen om te achterhalen wat er gebeurd is.

“We dachten dat ze in Italië waren. Daar waren ze niet”, zei Yafet. “We dachten dat ze in Libië waren. Ook al niet. Nu denken we weer dat ze in Tunesië waren, maar er is geen bewijs om dat met zekerheid te kunnen zeggen.”

We hebben alleen maar een reeks mogelijkheden, vage voorvallen en ontbrekende informatie. Waar blijft het bewijs?

Fausto Melluso, activist en migratiedeskundige bij de Italiaanse organisatie Arci op Sicilië, zei: “Het is onbegrijpelijk dat in 2014 een boot met zoveel mensen aan boord kan verdwijnen zonder dat iemand er iets vanaf weet.”

Onbegrijpelijk.

Voor Yafet — en voor de families van de andere mensen op de boot — is de leegte een nieuwe martelmethode. Shalom, zijn oudste dochter, is nu vier en vraagt naar haar moeder, waarom mama niet belt. Hij vertelt haar dat Segen in het buitenland zit, dat ze haar op een dag zal ontmoeten. Hij weet zelf niet eens of hij liegt.

“Tweehonderddrieënveertig mensen zijn verdwenen. Jonge mensen. Vrouwen. Kinderen… Het kan niemand iets schelen. Het interesseert zelfs de wereld niet”, zei Yafet door de telefoon tegen me.

Hij was kwaad, gefrustreerd.

“Denk eens terug aan Charlie Hebdo in Parijs; 14 of 15 mensen die door een paar terroristen werden neergeschoten… De hele wereld stond stil voor die 14 mensen, maar het waren wel blanke mensen, Europeanen. Malaysia Airlines: hetzelfde verhaal”, ging Yafet verder.

Malaysia Airlines: hetzelfde verhaal”, ging Yafet verder.

Een passagiersvliegtuig met 239 mensen aan boord stort neer en “de hele wereld, alle landen, probeerden te achterhalen wat er gebeurd was. Maar in ons geval, niets… omdat we een donkere huidskleur hebben? Ik weet niet waarom. Het is zo moeilijk. Wat moet ik zeggen?”

Yafet slaakte een diepe zucht.

“We zijn mensen.”

Wij zijn op zoek. En jij kunt helpen.

Wij willen erachter komen wat er met Segen, Abi en de andere mensen op de Ghost Boat is gebeurd. En we willen dat jij meedoet door de theorieën uit te werken, data uit te pluizen en je eigen onderzoekslijnen uit te zetten. Misschien vind je wel iets; misschien weet je iets; misschien zie je iets wat wij niet zien.

Daarom verzamelen we bewijsmateriaal, onderzoeken we het verhaal en zetten we richtlijnen om mee naar antwoorden te zoeken.

Zo kun je helpen.

Dit verhaal is geschreven door Eric Reidy. Het werd begeleid door Bobbie Johnson, op feiten gecontroleerd door Rebecca Cohen en geredigeerd door Rachel Glickhouse. De art-direction is van Noah Rabinowitz. De Fotografie door Gianni Cipriano voor Medium.

--

--