Matthijs Van den Beukel
34 min readApr 13, 2020

DE MUUR

De eerste keer dat ik besefte dat mijn vader tegen muren liep, was toen Jeroen kwam spelen. We zaten in groep 3. Jeroen was niet de eerste die bij me kwam spelen; er speelden al vriendjes en vriendinnetjes bij mij sinds groep 1. En mijn vader liep ook al jaren tegen muren, maar blijkbaar was dat zo normaal voor mij, dat het is verdampt uit mijn herinneringen.

Het moet een woensdag zijn geweest. Mijn vader had op woensdag altijd zijn thuiswerkdag, toen hij nog werk had.

Ik kan me herinneren hoe Jeroen in eerste instantie schrok. We zaten aan tafel te kleuren toen mijn vader tegen de muur liep. Na enkele tellen zag Jeroen dat ik niet reageerde en keek hij me verbaasd aan. De situatie verbouwereerde hem, vooral omdat ik het gebeuren negeerde en doorging met kleuren alsof er niks gebeurd was. Ik was er aan gewend. Mijn vader liep tegen muren, de normaalste zaak van de wereld. Behalve voor buitenstaanders als Jeroen.

Jeroen en ik zeiden er iets over tegen elkaar. Ik zal wel een verklaring hebben gegeven in de trant van ‘oh, ja, dat doet hij altijd, geeft niks, gebeurt zo vaak’. Maar wat ik precies zei, kan ik me niet meer herinneren. Alleen dat ik wat zei.

Ik kan me ook niet meer herinneren hoe het hierna verder ging, het enige dat ik nog weet is hoe Jeroen keek toen mijn vader tegen de muur aangelopen was en met zijn hand zijn hoofd vasthield. Ik heb het onthouden als een foto, enkele foto’s misschien, niet zozeer als een filmpje. De geschokte grimas van Jeroen is mijn eerste herinnering van mijn vader die tegen muren aanloopt.

Het maakte zo’n indruk op mij, niet omdat mijn vader tegen de muur aan liep, maar omdat het de eerste keer was dat ik zag dat iemand er verbaasd op reageerde. De eerste keer dat ik het zag door de ogen van een buitenstaander.

Het heet officieel chronische traumatische encefalopathie. Teveel klappen tegen je kop maken je knars kapot. Het is een neuro-degeneratieve aandoening die voorkomt bij mensen die herhaaldelijk hoofdletsel hebben opgelopen. American Football-spelers, kopsterke voetballers, boksers. En vaders die tegen muren lopen.

Al in een vroeg stadium waarschuwde de huisarts voor toekomstig geheugenverlies, stemmingsstoornissen en moeite met denken. Mijn vader scoorde uiteindelijk de hattrick op die waarschuwing.

Overigens een toevalstreffer voor onze huisarts en niet echt een teken van zijn kundige analyse; onze huisarts was te lang werkzaam in ons dorp om echt goed te weten hoe hij met deze situatie om moest gaan. In de bubbel van een dorpsgemeenschap komen uitzonderlijke aandoeningen slechts bij hoge uitzondering voor.

Hij vroeg op een gegeven moment of we als gezin bij wilden houden hoe vaak mijn vader tegen de muur liep in een week. Mijn moeder kon dat emotioneel niet aan -dit was twee jaar voordat het huwelijk van mijn ouders op de onvermijdelijke klippen liep- en mijn zusje was toen aan het puberen, dus die had er ugh geen zin in. Niet dat het puberen er per se mee te maken had, ik kan me niet herinneren dat mijn zusje ooit ergens wel zin in heeft gehad.

Soms wenste ik dat zij tegen muren zou gaan lopen, in de hoop op een toekomstige stemmingsstoornis die positief zou uitpakken. Mijn zusje liep alleen nooit zoveel, en zeker niet tegen muren. Ze lag vooral op bed of op de bank troep te vreten dat ze nodig had om stiekem op de WC te kunnen uitkotsen op een later moment.

Melissa is een verhaal apart, het was pas jaren later dat ik spijt kreeg me te weinig om haar bekommerd te hebben, ook al was dat nooit mijn verantwoordelijkheid als broer. Ik was teveel bezig met onze vader.

Het turven van de botsingen met de muur kwam door simpele deductie bij mij te liggen. Ik pakte een schriftje van mijn stapel schoolschriftjes -vijf voor twee euro vijftig- met een foto van een hert er op. Het hert leek geconcentreerd de fotograaf te observeren, verbaasd over de onnatuurlijke glitch van de man met camera in het bos -de voor hem vertrouwde wereld. Zo moeten de Indianen ook naar de schepen van Columbus gekeken hebben. Te gefascineerd door het totaal onbekende om het mogelijke gevaar ervan goed in te schatten.

Met een collega-accountant van mijn vaders werk had ik de afspraak gemaakt dat hij mij op vrijdag zou bellen om aan te geven hoe vaak mijn vader tijdens werkuren tegen de muur zou lopen. Ze hadden hem op dat moment bezoeken aan klanten al ontzegd, hij werkte alleen nog van achter zijn bureau in de achterste ruimte van het kantoor.

Na enkele jaren heb ik het schriftje met turfjes vervangen voor een excel-bestandje, waar ik ook grafieken mee kon maken. De totaalgrafiek heb ik tot het einde toe bijgehouden, zelfs. Elke week een eigen staafje, jaar na jaar. Turfjes, staafjes, allemaal miniaturen die symbool stonden voor alle muren waar mijn vader ooit tegen aan gelopen was.

Statistieken fascineren me enorm, om de illusie dat ze grip geven op een complexe situatie. En omdat ik van orde hou, van sorteren en analyse. Van een ogenschijnlijk afgerond en geheel verhaal. Het heeft me dan ook altijd geïrriteerd dat niemand vanaf het begin geturfd heeft hoevaak mijn vader tegen de muur aanliep. Het excel-bestand voelt nu als een film waar je halverwege in bent gevallen tijdens het zappen en je het nu moet doen zonder de eerste akte.

Als ik mijn moeder polste naar schattingen van vroegere tijden, barstte ze in huilen uit. Altijd.

‘Ach jongen’, zei ze dan, een preventief zakdoekje grijpend uit de zakdoekjesdoos op het bijzettafeltje naast de versleten stoel, waarin ze de hele dag TV zat te kijken. ‘Laat het los, laat het toch los. Laat het los, Jeffrey.’

Mijn vader heette Jeffrey.

De totaalgrafiek liep de eerste tien jaar gestaag op richting de vijftien per week, nam daarna in enkele weken exponentieel toe om vervolgens weer enkele jaren gestaag af te nemen. De laatste anderhalf, twee jaar stabiliseerde het rond de zeven keer per week. Tot de laatste week, toen de grafiek niet hoger kwam dan één. De laagste notering sinds ik begon met turven in het hertenschriftje. De laatste notering ook.

De huisarts heeft nooit de turfjes uit het schriftje opgevraagd, overigens. Na enkele bezoeken besefte hij zelf ook wel dat het geval van mijn vader veel te hoog gegrepen was voor hem. Dit was in de tijd dat Google nog niet alom bekend was, maar ook dat had hem niet ontzettend geholpen. Hij was meer van de voetschimmel, oorpijn en doorknippen van zaadleiders van mannen die geen kinderen meer wilden. Dat laatste deed hij zwart. Zwart geld dat hij uitgaf aan een Ford Mustang uit de jaren ’60, waarvan de aanblik alle mannen in het dorp van boven de vijfenveertig jeuk gaf aan hun balzak.

De psycholoog waar de huisarts ons naar verwees nam niet eens de tijd om mijn vader op gesprek te vragen, hij stuurde ons na het lezen van het medisch dossier direct door naar een psychiater. Later kwamen de neurologen en wetenschappers en er was ook nog een zomer in een psycho-medische inrichting.

Allemaal tevergeefs.

Mijn vader was namelijk niet gek. Althans, niet voordat de symptomen van de chronische traumatische encefalopathie echt hard toesloegen. Maar zelfs toen niet, want mensen met dementie of stemmingsstoornissen noemen we niet meer gek tegenwoordig. Hij liep alleen regelmatig tegen een muur, dat was alles.

#ATOMEN
Alle materie bestaat uit atomen. De grond, de lamp, zaadleiders, Ford Mustangs, kerncentrales, vaders, alle materie. Atomen bestaan bijna volledig uit luchtledigheid. Ruim 99,99 procent van een atoom is leegte, daar is niks. Theoretisch zouden de atomen van een vader dus vrij makkelijk de atomen van een muur moeten kunnen passeren.

Dat was waarom hij tegen muren liep: hij dacht dat het mogelijk was om door een muur heen te lopen. Hij dacht het, hij geloofde het, hij rationaliseerde het. Hij was er tot in de kern van al zijn atomen overtuigd dat hij zijn lichaam door een muur heen kon transporteren.

Mijn vader was een stronteigenwijze, intelligente accountant, en rationeel tot in de uiteinden van zijn twaalfvingerige darm. Als hij iets kon beredeneren, dan nam hij het aan als waarheid. Als iemand hem kon overtuigen dat hij geen gelijk had, dan had hij geen enkele moeite van mening te veranderen.

Het luchtledige van de atoom wordt teniet gedaan door de snelheid waarmee elektronen om de protonen en neutronen heen vliegen. Mijn vader wist dat. ‘Je steekt je lul ook niet in een draaiende ventilator, toch?’, zei hij als hij dat principe uit probeerde te leggen. Een stilstaande ventilator, okee, daar durft iedereen wel zijn lul in te steken. Net zoals een atoom op basis van de leegte makkelijk door andere atomen zou kunnen glijden. Maar net als de bladen in een draaiende ventilator bewegen de elektronen zo snel, dat het een atoom volledig massief kan lijken. Dat zorgt ervoor dat het vrijwel onmogelijk was om zijn atomen door de atomen van een muur te duwen. Die wetmatigheid kende hij als geen ander, hij had het tot in de kleinste details bestudeerd.

Ik was overigens inderdaad nog nooit in de verleiding gekomen om mijn lul in een draaiende ventilator te steken. Maar ik kon nooit meer een ventilator zien zonder aan mijn lul te denken die aan flarden geragd werd. Als ik een orgasme probeerde uit te stellen, waren deze woorden van mijn vader waar ik aan dacht.

Waarom mijn vader dacht dat het toch mogelijk was, ondanks de opmaak van atomen, had een andere, meer complexe reden. Ik vond het heerlijk om naar hem te luisteren als hij het mij probeerde uit te leggen, al van jongs af aan. Het waren intieme momenten, bijna samenzweerderig. Hij in zijn stoel, ik op de bank, de televisie aan op een programma dat mijn moeder graag wilde zien, terwijl mijn vader en ik naar elkaar toebogen en hij zachtjes pratend zijn theorie uiteenzette. Zachtjes, omdat we mijn moeder niet wilde storen tijdens haar televisieprogramma, en omdat zij eigenlijk liever ook niet had dat mijn vader het aan mij uitlegde, uit angst dat ik ook tegen muren zou gaan lopen. De gesprekken voelden heimelijk, we deelden iets dat de buitenwereld niet begreep. Ik ook niet echt, zeker niet op jonge leeftijd, maar ik wees hem er niet om niet af. Ik wilde hem het gevoel geven dat iemand hem serieus nam. Dat niet heel de wereld dacht dat hij gek was. Zijn zoon, die steunde hem.

Hoe ik naar hem kon luisteren, zo moeten ooit in de middeleeuwen de horigen geluisterd hebben naar de Latijnse voordrachten van de priester. Onbegrijpelijk, ondoorgrondelijk, maar mysterieus en verhalend over andere dimensies die buiten het bereik van het eigen simpele begrip lagen. Met de juiste cadans uitgesproken onbegrepen woorden kunnen je in vervoering brengen naar een wereld buiten jezelf, en dat is exact wat ik ervoer als mijn vader verhaalde over zijn theorieën.

Twee atomen kunnen niet tegelijkertijd op dezelfde plek zijn, ondanks de enorme leegte, want de elektronen vliegen te snel om de kern van de atoom heen. Het sluit aan bij het uitsluitingsprincipe van Pauli. Dat stelt simpel gezegd dat twee objecten niet tegelijkertijd op dezelfde plek kunnen zijn. Je kunt niet door muren lopen, dat is wat het principe van Pauli concludeert. Of je lul in een draaiende ventilator steken zonder hem permanent ongesteld te maken. Je lul en de draaiende bladen van de ventilator kunnen niet tegelijk op exact dezelfde plek zijn. Dan winnen de bladen. Tenzij dat je fetisj is, maar daar heeft Pauli het dan weer nooit over gehad.

Mijn vader kende dit uitsluitingsprincipe beter dan ik. En beter dan menig wetenschapper, bleek uiteindelijk uit de gesprekken die hij met wetenschappers voerde. Hij wist dat hij nooit door muren zou kunnen lopen op atoomniveau op basis van het uitsluitingsprincipe van Pauli. Mijn vader was eigenwijs, maar hij zou nooit eigenwijzer durven te zijn dan natuurwetten.

En toch liep hij tegen muren. Met de intentie er doorheen te transporteren.

#ANTROPOLOGIE

Het is door mijn vader dat ik antropologie ben gaan studeren. Zo leg ik het eigenlijk altijd uit. Vanaf het moment dat ik Jeroen geschokt zag reageren op iets dat ik heel normaal vond, heb ik de antropologische blik van de buitenstaander ontdekt. Niet direct, niet gelijk in volle wasdom, maar daar is wel de kiem ontstaan.

Het observeren en analyseren van het bijzondere in de andere mens, al dan niet in groepsverband, dat is me steeds meer gaan fascineren.

Toen ik eenmaal ging stappen met mijn vrienden, dronk ik om die reden niet. Ik wilde bij zinnen blijven om te zien hoe anderen zichzelf verloren in het ongeconditioneerde gedrag van het aangeschoten uitgaansleven. Bestuderen hoe mensen met elkaar aan de praat raakten, welke mechanismes vrouwen hadden ontwikkeld om hitsige en handtastelijke kerels duidelijk te maken dat er geen interesse was, of juist wel. Zien hoe vanuit niets in zeer korte tijd een misgunnende blik escaleert tot een vechtpartij, en wie daarin de rol van diplomaat of juist ophitser op zich neemt.

Antropologisch stappen, noemde ik het. Mijn vrienden noemde het vooral oersaai, maar handig dat ik niet dronk. Er hoefde nooit ruzie gemaakt te worden wie er terug zou rijden.

‘Je hebt een waanzinnig goed oog voor de krachten waaruit rituelen zijn opgebouwd’, zei mijn docent toen ik mijn scriptie aan de universiteit had verdedigd. ‘Absoluut een ongekend talent voor de antropologie. Maar tegelijkertijd heb je erg veel sympathie met je onderwerp, waardoor jouw onafhankelijkheid als onderzoeker moeilijk is te waarborgen.’

Ik slaagde met een zeven.

De zomer na mijn afstuderen werd mijn vader zes weken lang opgenomen in een psycho-medisch centrum, tussen de psychoten en de drugsverslaafden, de schizofrenen en de zware autisten, en tussen vier met rubber bekleedde muren. Hij zag dat niet als een beperking van zijn vrijheid, maar als een uitbreiding van de uitdaging.

‘Rubber, dat zijn toch weer een ander soort atomen dan steen’, zei hij. ‘Ik ben benieuwd of daar makkelijker of moeilijker doorheen te lopen is.’

Uiteindelijk bleek het net zo moeilijk om door rubberatomen heen te glijden als door de atomen van een stenen muur. Of net zo makkelijk, het is maar hoe je het bekijkt.

Mijn vader voelde zich nooit opgesloten in het psycho-medisch centrum. Het kostte mijn moeder en haar zus ook weinig moeite om hem te overtuigen zichzelf te laten opnemen. Voor mijn vader was het een interessante experiment. Voor mijn moeder was het een laatste kans.

De muren van zijn cel beklemden hem niet, uiteraard. Als je overtuigt bent dat mensen in staat zijn om door muren te lopen, dan zijn muren nooit een beperking van je vrijheid. Dat is geen waanzin, dat is logica.

Het is makkelijker om mensen die denken dat je goed functioneert te overtuigen dat je gek bent, dan om mensen die denken dat je gek bent te overtuigen dat je goed functioneert, las ik onlangs in het boek The Psychopath Test van Jon Ronson. Mijn vader had er zes weken voor nodig, toen liet het psycho-medisch centrum hem weer gaan.

Voor mij het bewijs voor wat ik altijd al wist: mijn vader is niet gek. Voor mijn moeder de druppel die de emmer deed overlopen. Het ouderlijk huis werd verkocht, mijn moeder vertrok naar haar zus in het oosten van het land en mijn vader en ik gingen wonen in een flatje in Leiden, waar ik sinds mijn laatste studiejaar in woonde.

Met Melissa had niemand van ons toen contact, die was weggelopen van alle problemen. Het uitsluitingsprincipe van Melissa: mijn vader en Melissa konden zich nooit tegelijkertijd op dezelfde plek bevinden.

#KWANTUMMECHANICA

De reden dat mijn vader geloofde dat hij door muren kon lopen, had te maken met kwantummechanica. En wel het tunneleffect in kwantummechanica, dat stelt dat deeltjes in bijzondere omstandigheden toch door een potentiaalbarriere heen konden gaan. Mijn vader was er van overtuigd dat als hij mentaal de golffunctie van al zijn atomen laag genoeg kon krijgen, ze door middel van tunneling door het hogere potentiaal van de muur heen zouden glippen.

Ik heb de theorie nooit echt begrepen, hoe vaak mijn vader het ook uitlegde, maar ik wist dat het een rationele theorie was. Dat mijn vader het gebaseerd had op wetenschappelijk onderzoek en vooruitstrevende theorieën. Hij was een pionier, net als de eerste mens die ooit plaatsnam in een trein, laboratoriummedewerkers die zichzelf inspuiten met een ziekte om hun medicijn te testen, of testpiloten die de schietstoel uitprobeerden en geen idee hadden of ze het avontuur zouden overleven. Hij paste ongeteste wetenschappelijke theorieën uit in de praktijk.

Mijn vader was er ook van overtuigt dat het hem af en toe lukte om enkele atomen door de muur heen te tunnelen. Huidschilfers, wenkbrauwhaartjes, een stukje nagel, waarvan genoeg atomen een golffunctie hadden gekregen die laag genoeg was om door de atomen van de muur heen te tunnelen. Die momenten maakte hem vrolijk, als hij bijvoorbeeld een stukje nagel aan de andere kant van de muur vond, dan schreef hij gelijk pagina’s aan Word-documenten vol aan beschouwingen.

Nature gaat hiervan smullen’, zei hij dan enthousiast tegen mij.

‘Dan moet je wel eerst je tekst gaan redigeren’, antwoordde ik vaak quasi-gemeend. ‘Zulke lappen woordenbrij gaan ze echt niet publiceren.’

Er moet ooit iemand voor het eerst geprobeerd hebben op een paard te gaan zitten. Nog nooit was iemand op het idee gekomen om op een paard te gaan zitten, maar hij -of zij- bleef volhouden dat het mogelijk was om dat dier te temmen en te berijden. Zijn omgeving verklaarde hem voor gek, maar hij hield vol. En hij kreeg gelijk. Of zij. Mijn vader was niet gek, hij was alleen de eerste mens ooit die op een paard probeerde te gaan zitten.

Hij toonde, behalve het regelmatig tegen muren aanlopen als hij dacht dat hij de golffunctie van zijn atomen op het juiste niveau had, verder geen onwenselijk sociaal gedrag. Het was echt een sociale en vriendelijke man. Het merendeel van de mensen begreep hem niet, kon niet door zijn pionierswerk heen kijken. Hij maakte mensen zenuwachtig. Zijn kwantummechanische hobby was zo dominant -en zo zichtbaar ook- dat mensen hem alleen nog maar daarmee konden identificeren. Het werd zijn identiteit, gegoten in beton, als een muur waar niemand doorheen kon kijken.

Hij was de man die tegen muren aan liep, spontaan uit het niets en doorgaans ook vrij hard, meer was hij op een gegeven moment niet meer. Het hele zijn van mijn vader werd gereduceerd tot die 0,01 procent, alsof de rest van zijn bestaan uit leegte bestond. Zijn hobby werd de muur waardoor niemand zijn blik kun tunnelen om mijn vader te zien zoals hij echt was.

Om zijn grappen werd uiteindelijk niet meer gelachen, zijn helpende hand niet meer geaccepteerd. Een praatje over koetjes en kalfjes niet meer gewaardeerd, zijn intelligentie niet meer ingezet voor bedrijf of samenleving. Alles verdween achter de enkelvoudige identiteit die zijn hobby hem opleverde. De man die stug tegen muren aan bleef lopen, jaar in, jaar uit, in de overtuiging dat hij er een keer doorheen zou komen.

Was hij maar minder eigenwijs geweest en minder overtuigd van zijn eigen gelijk in deze kwestie, dacht ik wel eens. Maar aan de andere kant was hij er echt van overtuigd dat het mogelijk was en las alle boeken en websites die hem daarin bevestigde. Kritiek legde hij moeiteloos naast zich neer. Als hij weer eens een criticus het zwijgen oplegde en weer iemand die hem mogelijk zou kunnen overtuigen er uit lulde, dan was ik eerder trots dan teleurgesteld.

Het was mogelijk om door muren te lopen en hij zou de eerste mens zijn die het zou lukken.

Die trotsheid kostte hem zijn baan, zijn vrienden, zijn huwelijk, zijn huis, zijn dochter en uiteindelijk zijn persoonlijkheid, zijn geheugen, zijn denkvermogen en tot slot ook zijn leven.

Ik kan hem er alleen maar om bewonderen.

#HET INTERVIEW

‘Zou je misschien tegen de muur aan willen lopen?’ ‘Nu?’
‘Ja, dat is eigenlijk het enige shot dat we nog nodig hebben.’
‘Maar het voelt nu niet goed’, antwoordde mijn vader. ‘De kans is miniem dat ik nu door de muur loop. Dat heb ik je net proberen uit te leggen in het interview.’

De regisseuse van Man Bijt Hond keek naar mijn vader zoals een puppie kijkt als je voor het eerst “ZIT” tegen hem roept. Het hoofd een beetje schuin, een welwillende twinkeling in de ogen, maar ook een verbaasde grimas op het gezicht vanwege totaal niet begrijpen wat je zegt. Je kon aan de buitenkant zien dat ze zich afvroeg hoe serieus ze mijn vader moest nemen, of hij niet gewoon het hele productieteam van de televisieshow keihard in de maling zat te nemen.

‘Maar…’, begon ze voorzichtig, ‘het is niet per se heel erg als je niet door de muur heen loopt. Maar er een soort van tegenaan, zeg maar. Voor het shot.’

Mijn vader trok één wenkbrauw hoog op en duwde de ander hard naar beneden. ‘Om mijn theorie echt goed te visualiseren, is het toch juist belangrijk dat ik mijn atomen door de muur heen tunnel? Anders heb je eigenlijk geen item. Maar zoals het nu voelt, krijg ik er nog geen wimper aan atomen doorheen. ‘

‘Als jij nu echt door die muur heen lazerstraalt, hebben we sowieso een item’, zei de grote, bolle cameraman met rossige baard en baseballpetje vrolijk. Zelfs zijn lach had een aanstekelijk Haags accent.

‘We hebben ook best een item als je niet door de muur heen komt’, zei de regisseuse. ‘Dan laten we juist, uhm…, je doorzettingsvermogen zien. Het is toch mooi om te zien hoe erg je in jezelf gelooft, dat slaat aan bij mensen. Onze kijkers houden van authentieke doorzetters.’

Mijn vader knikte. ‘Okee, okee. Want als ik net een heel betoog hou over dat het mogelijk is als mens om door muren heen te lopen, en je ziet mij dan keihard tegen een muur aan lopen, dan is dat natuurlijk enigszins gênant.’

Een Haagse gniffel klonk.

‘Nee, nee,’ haastte de regisseuse zich snel te zeggen. ‘Het absoluut niet de bedoeling om je voor lul te zetten, zeker niet.’

‘Nee, precies, daar zie ik de NCRV ook niet voor aan.’ Mijn vader haalde diep adem. ‘Okee dan.’

De cameraman zette zijn camera snel op zijn schouder. ‘Waar ga je tegen de muur aanlopen?’
‘Door de muur heen?’
‘Ja, sorry, door de muur heen, bedoel ik.’
‘Meestal daar.’ Mijn vader wees naar een plek waar het behang meer versleten was dan op andere plekken in onze huiskamer. Het was al wel het dikkere behang, dat we er op een gegeven moment op hebben laten zetten in de hoop de pijn wat te verzachten voor onze vader. ‘Eigenlijk is het de enige plek in de kamer waarbij ik netjes in een andere ruimte uitkom. De meeste muren hier zijn buitenmuren en we hebben coniferen langs het huis staan, dus dan sta ik ineens in de struiken.’

‘Dat zou niet best zijn’, antwoordde de cameraman droog.

‘Nee’, zei mijn vader. Toen lachte hij. ‘Maar wel een heel komisch shot!’

De cameraman kneep zijn lippen op elkaar, trok beide wenkbrauwen op en knikte.

‘Okee, zullen we het proberen?’, vroeg de regisseuse. Ze keek op haar klok. ‘We moeten zo nog naar Limburg voor een item over een rapper en we hebben om drie uur afgesproken, dus we komen wat krap in de tijd.’

‘Je weet de snelste weg naar de kamer hiernaast als ik er door heen ben, zodat je me daar gelijk weer kunt filmen?’, vroeg mijn vader aan de cameraman.

‘Ja, gewoon achter je aan door de muur heen, toch?’ De camera schokte kort op en neer op de schouder van de Hagenees.

‘De kans is klein dat die camera met je mee komt, loop jij maar gewoon via de gang’, zei mijn vader. Hij was serieus. ‘Het is de eerste deur links, hij is niet op slot.’

Dit werden de beelden die het imago van mijn vader wereldwijd in beton goten. De korte ademoefening, de vastberaden tred, de harde klap waarmee hij tegen de muur aan liep, de manier waarop hij zijn hoofd grijpt en enkele stappen naar achter strompelt, de vaas op het dressoir vlak naast hem dat natrilt en de langgerekte ‘aaaaaaaahverdomme, wat jammer nou’ waarmee het shot eindigde.

Een dag na de opnames werd het uitgezonden, ondanks mijn pogingen de redactie te overtuigen en in een later stadium zelfs te smeken mijn vader te sparen. Die avond ging mijn vader internationaal viral op het internet, eerst in Nederland en later wereldwijd. Twee dagen na de opnames was een beknopte versie te zien bij De Wereld Draait Door, waarin mijn vader nog debieler werd gepresenteerd. Een columnist van de kwaliteitskrant die aan tafel zat, kwam niet meer bij. Ook Amerikaanse televisieshows pikten het fragment op, dat steeds meer werd ingekort tot de man die tegen een muur aanloopt. Met elke nieuwe uitzending verdween er meer nuance.

GIFjes van de uitzending werden de meest gebruikte memes op social media. Hij werd de held van de edgelords, al heb ik, zelfs als antropoloog, nooit echt goed begrepen wat een edgelord nu precies is.

Ik hoorde dat mijn vader een cultheld werd in Azië; uit Japan zag ik jaren later een parodie waarbij een Japanner min of meer hetzelfde vertelde als mijn vader, om vervolgens succesvol door een traditionele Japanse papieren schuifdeur te lopen. In kleine vierkantjes verspreid over het scherm waren shots gemonteerd van Japanse celebrities die in een deuk lagen.

De eerste weken na de uitzending werd mijn vader bedolven onder mediaverzoeken, van het lokale huis-aan- huisblad tot Buzzfeed, van The Guardian tot Zuid-Amerikaanse televisiestations. Mijn vader ging op de meeste verzoeken wel in, in het begin. Vooral omdat hij enorm de neiging had om zijn verhaal uit te leggen en zijn theorie op zoveel mogelijk plekken te verkondigen. Ik kon hem niet overtuigen dat niemand de man wilde die een sluitende theorie had. Ze wilden de man die tegen muren aanliep. De media werden op zichzelf een muur waar hij nooit doorheen kon breken om zijn verhaal goed te vertellen, hij werd altijd belachelijk gemaakt. Uiteindelijk keerde hij zich af van de camera’s en telefoontjes en kranteninterviews en besefte hij dat hij er niks mee te winnen had.

Het aantal pogingen van mijn vader om door muren heen te lopen, nam na de eerste uitzending exponentieel toe. Wat voorheen een hobby was, werd nu een obsessie. Hij wilde het niet langer aan zichzelf bewijzen, hij wilde nu de wereld ongelijk geven. Het ging nu om zijn eigenwaarde, die hij moest terug veroveren op de lachende mensheid. Mijn vader wilde zijn eigenwaarde terugpakken van de man die moest lachen om het item dat hij op zijn mobiel zat te kijken tijdens het poepen. Mijn vader wilde zijn eigenwaarde terugpakken van het voetbalteam dat het GIFje van zijn actie gebruikte als reactie op domme vragen in de groepsapp. Mijn vader wilde zijn eigenwaarde terugpakken van alle producenten die hadden besloten het item een plek te geven in hun eigen TV-programma. Mijn vader wilde zijn eigenwaarde terugpakken van de huismoeders die een remix van zijn daad hadden geliket in één van de zeventig Facebookgroepen waarvan ze lid waren. Dus liep hij tegen de muur. En opnieuw. En opnieuw. En opnieuw. Tot hij er doorheen zou lopen en ieder zijn gelijk zou bewijzen.

De kans op een normale baan werd onhoudbaar, net als de kans op een normale relatie. En de kans op gezond verstand eigenlijk ook; de gevolgen van hersenschade werden nu steeds meer zichtbaar. Het was definitief een onomkeerbaar proces geworden, een sprint naar het onvermijdelijke.

#VERZORGINGSTEHUIS

Het was een mooi verzorgingstehuis, ergens aan de rand van een dorp in de buurt van Leiden. De kamer van mijn vader keek uit over de duinen, maar zat net niet op de verdieping vanaf waar je ook de zee kon zien. Het was een rustige kamer, met veel wit en pastelkleuren.

Het enige in de kamer dat aan zijn leven voor de dementie herinnerde was de luie stoel waar mijn vader altijd in zat en nadacht. Die stoel is alle verhuizingen met hem meegetrokken, het was zijn anker. In die stoel probeerde hij nu te bedenken waar hij altijd aan dacht als hij in die stoel zat. Het frustreerde hem enorm dat hij er niet op kon komen.

‘Er zijn muren in mijn geheugen gebouwd’, zei hij in het eerste jaar in het verzorgingstehuis regelmatig tegen mij. ‘Ik kan er niet omheen kijken, naar de herinneringen er achter. Ik weet dat ze er zijn, maar ik kom niet om de muren heen.’

Hij wist op een gegeven moment niet meer dat hij vroeger door muren heen probeerde te lopen, in plaats van er omheen. Behalve op heldere moment, dan wist hij ineens alles weer en liep hij gelijk tegen de muur aan. Tot grote angst van zijn buurvrouw, die door haar alzheimer weer in de Tweede Wereldoorlog leefde en dacht dat de Duitsers haar deur intrapten. Zolang mijn vader er intern zat, was haar familie woest dat de directie van het verzorgingstehuis mijn vader niet verhuisde. Dat was simpelweg niet mogelijk, maar dat deed er niet toe.

De dementie van mijn vader was in het begin een verademing. Het stripte hem van toegang tot datgene wat zijn hele identiteit was geworden. De dementie was een Native American warrior die zijn geworden identiteit scalpte en blootlegde wat mijn vader echt was: een vriendelijke en sociale man. Hij maakte weer grapjes, was geïnteresseerd en was niet obsessief bezig met kwantummechanica. Hij werd de vader die hij altijd had moeten zijn, de vader die ik al heel wat jaren niet meer had ontmoet. In de dementie ontdekte ik mijn echte vader weer.

Deze paradijselijke toestand duurde niet lang, misschien enkele maanden. Toen raakte hij gefrustreerd met het toenemende onvermogen van zijn hersenen en werd zijn trots ingehaald door zijn hulpeloosheid. Hij was chagrijnig, boos of verdrietig, gemoedstoestanden die vaak snel achter elkaar wisselden. De chronische traumatische encefalopathie nam zijn volledige entiteit over en ik zag hem opgeslokt worden.

Drijfzand is als volwassene een veel minder groot probleem dan ik op basis van de stripverhalen en tekenfilms uit mijn jeugd had verwacht, las ik eens op Twitter. Ik moest er om lachen toentertijd. Ik moest nog veel aan die opmerking denken in de weken en dagen dat ik mijn vader zag wegzakken in zijn dementie. Dementie is mentale drijfzand.

Ergens halverwege zijn opname en zijn einde las ik hem een artikel voor over teleportatie. Hij bleef geïnteresseerd in wetenschap, ook al wist hij niet altijd te verklaren waarom. En hij hield er van om naar mij te luisteren, ook al wist ik nooit helemaal zeker of hij begreep waar ik het over had. Het was net als in mijn pubertijd, toen hij vanuit diezelfde stoel mij zijn theorieën probeerde uit te leggen en ik genoot van zijn woorden en zinnen en stem. Alleen dan andersom. Nu was ik de priester die in het Latijn sprak over zaken die zich voor hem afspeelde in andere, heiligere dimensies die hij nooit meer zou kunnen bereiken.

Onderzoekers aan de TU Delft waren er in geslaagd om informatie in een kwantumbit te teleporteren naar een kwantumbit dat zich drie meter verderop bevond. Dat gebeurde door middel van verstrengeling, waardoor de identiteiten van beide kwantumbits versmolten en informatie dus ‘teleporteerde’ van de één naar de ander. In het artikel ging het verder over onderzoek naar microben die via membranen in superpositie gebracht zouden worden, waardoor de levende microbe geteleporteerd kon worden in theorie, en over hoeveel tijd en energie het zou kosten om alle data van een mens af te breken in 1'en en 0'en, te teleporteren en weer op te bouwen op een andere plek in het universum en over de vraag of een mens meer was dan de som van zijn atomen en dus of je wel dezelfde mens terugkrijgt als je hem atoom voor atoom afbreekt en vervolgens weer opbouwt.

Dementie is geen drijfzand, dacht ik na het lezen van dat artikel. Iemand die dementeert wordt geteleporteerd, maar als je al zijn atomen afbreekt en weer opbouwt krijg je elke keer een ander mens terug. Er gaat iets essentieels verloren in het proces van teleportatie. En dat is frustrerend, ook voor de geteleporteerde, want hij weet dat er iets anders is, maar hij weet niet wat en niet waarom, als de naam van die online zoekmachine waar je maar niet op kunt komen, waardoor je hem ook niet kunt gebruiken om de naam van die online zoekmachine op te zoeken. Je bent geteleporteerd naar een andere planeet, maar je weet niet waarom en je weet niet wat en je herkent niemand die het je kan uitleggen. Fundamentele data is verloren gegaan.

#DE LAATSTE MUUR

Op 5 juli 2017 liep mijn vader voor de laatste keer tegen een muur aan, midden in de nacht. Zijn buurvrouw begon onmiddellijk te kermen over de nazi’s, waardoor genoeg commotie ontstond om de nachtverpleegkundigen alert te krijgen. Ze vonden mijn vader half bij bewustzijn, maar zagen na grondige checks geen medische urgentie. Ze legden hem terug in bed, waar hij enkele uren later bezweek aan een hersenbloeding.

Ik zat voor antropologisch onderzoek in Papua Nieuw-Guinea, net twee weken van een observatie die zes maanden zou duren. Het was een prachtige academische kans en ik verwachtte dat mijn vader fysiek sterk genoeg was om nog enkele jaren door te tuffen in het verzorgingstehuis. Het mocht niet zo zijn.

Omdat het langer duurde om een helikopter in het afgelegen dorp te krijgen waar ik verbleef dan om drie uur lang met kapmes door de jungle naar de dichtstbijzijnde haven te lopen, trok ik dwars door die dichte jungle naar de boot die me naar een vliegveld zou varen. Op de ochtend van de begrafenis kwam ik aan.

Mijn moeder en Melissa hadden al jaren geen contact meer met mijn vader en verder had hij echt iedereen van zich vervreemd, behalve zijn zoon die zich door de jungle van Papua Nieuw-Guinea moest hakken om op tijd aanwezig te zijn. De begrafenis was in de tussentijd geregeld door het verzorgingstehuis. Sober en karig, er was geen ruchtbaarheid gegeven aan zijn overlijden, op een belletje naar mijn satelliettelefoon na. Ik, de directrice van het verzorgingstehuis en enkele verpleegkundigen waren aanwezig toen hij ter aarde werd besteld. Er was geen ceremonie, geen opsmuk, geen toespraken.

De man die door muren liep, is door de muur tussen leven en dood getunneld en begraven.

#SCHULD

‘Voel je je schuldig?’, vroeg Melissa.

Ze woonde in een grote hoekwoning in een nieuwbouwwijk in de buurt van Eindhoven en had enkele maanden na de dood van mijn vader contact gezocht via Facebook. Of we konden praten. Vaalgele bakstenen, glanzende bruine dakpannen en een diepe tuin die uitkwam op een brede sloot. Haar huis hing vol met zwart-wit foto’s van haar man en haar twee kinderen, die op dat moment niet thuis waren. Naar de dierentuin, had ze gezegd toen ik er naar vroeg. De inrichting was van het soort minimalisme dat twee flinke salarissen verraadt. Wit, grijs en zwart, kleuraccenten met zorgvuldige geplaatste kleurige bloemen. Door speelgoed dat de whitewash opbergkisten niet bereikt had tijdens de laatste opruimbeurt was het net niet klinisch schoon in de woonkamer.

Haar man had zijn eigen bedrijf dat online fitnessspullen verkocht, maar vooral heel goed liep vanwege alle proteïne-shakes die onder eigen merk werden verhandeld. Melissa zelf had geïnvesteerd in een sportschool met speciale afvalprogramma’s voor vrouwen van 30+. Het liep heel goed, net als zijzelf. Ze zat tegenover me met een grote mok gemberthee, in een strakke fitnessbroek met hip los hangend sporthempje, haar in een nonchalante paardenstaart. Het leek alsof de oude Melissa geteleporteerd was en dat het essentiële juist wel was meegekomen, maar de originele opbouw van haar atomen dan weer niet.

‘Waar zou ik mij schuldig over moeten voelen?’, stelde ik als wedervraag. Ik liet mijn vinger glijden over het oortje van de mok met het logo van haar sportschool er op en groene thee lemon er in.

‘Nou, dat je zover mee ging in die ziekelijke obsessie van je vader.’
Ik schudde mijn hoofd. ‘Ik was een kind, Melis.’
‘Ik ook, Michael. Ik ben er toch ook niet in meegegaan?’
‘Jij ging nergens in mee’, antwoordde ik bot.
‘En jij ontwijkt mijn vraag.’ Melissa lepelde het stuk gember uit haar mok en nam een slok. Ze hield de mok met twee handen vast.

Ik dacht aan de docent die mijn thesis antropologie had beoordeeld. Een waanzinnig oog voor de krachten die een ritueel opbouwen, maar te veel sympathie om mijn onafhankelijkheid als onderzoeker te waarborgen. Dat herinnerde me er aan dat ik nog een mail moest sturen naar het stamhoofd van het dorp in Papua Nieuw-Guinea waar ik net twee maanden van terug was. Vlak na de begrafenis was ik terug gegaan, maar ik had het onderzoek verwaarloosd. Alle motivatie was verdwenen. Na de dood van mijn vader heb ik me de laatste vier maanden van het onderzoek ondergedompeld in de gemeenschap, waar ik enorm in werd opgenomen. Het was maar zo, ik had het nodig.

‘Ik heb me nooit schuldig gevoeld’, zei ik. ‘Ik heb me wel afgevraagd wat ik had kunnen doen om de extremiteiten te voorkomen.’

‘Oh, kom op!’ Melissa zette zo hard haar mok op tafel dat ik bang was dat of de mok of de tafel zou breken.
‘Wat?’
‘Meen je dit?’
‘Wat bedoel je?’
‘Mike!’ Ze veegde een pluk haar uit haar gezicht en lachte. ‘Mike!’
‘Je vroeg of ik me schuldig voelde, dat wilde je toch weten?’
Melissa zuchtte. ‘Je hebt je afgevraagd wat je had kunnen doen om te voorkomen dat het zo ver zou gaan? Gast! Je hebt hem gevoed in zijn obsessie. Je hing aan zijn lippen als hij weer over die achterlijke theorieën begon. Man, je keek hem bijna door die muren heen. Je wilde alles behalve voorkomen dat hij steeds verder zou gaan!’
‘Hij was verantwoordelijk voor zijn eigen gedrag, het was een volwassen man. Ik was een kind, wat wist ik nou?’
‘Het is niet alsof je er mee gestopt bent toen je volwassen eenmaal was en beter had moeten weten’, zei Melissa. We keken elkaar niet meer aan.

Na een ongemakkelijke stilte zuchtte Melissa weer en trok ze een been onder haar andere been. ‘Jij hebt Man Bijt Hond gebeld, zo graag wilde je zijn theorie wereldkundig maken. Ik geloof niet dat je hem belachelijk wilde maken, je zag alleen zelf niet meer hoe groot de waanzin bij hem was.’

Ik had inderdaad de redactie gebeld. Het was een enorme inschattingsfout geweest waar ik nog elke dag van baal. Maar niet zo erg als dat ik er van baal dat Melissa hierin keihard de waarheid spreekt.

‘Je hield godverdomme zelfs bij hoe vaak hij tegen muren aanliep’, ging Melissa verder. ‘Ik durf te wedden dat je al die grafieken en schriftjes nog steeds hebt.’

In een doos onderin mijn kledingkast. ‘Dat moest van de huisarts!’

Melissa keek me nu weer aan, verbouwereerd. ‘We zijn nooit naar de huisarts geweest voor die vader van je, hoe kom je daar nou bij? Dokter Koek toch? Die man belde een ambulance als de situatie meer vereiste dan twee hechtingen of het advies een paar dagen rust te nemen.’

Als antropoloog wist ik dat het menselijk geheugen enorm onbetrouwbaar was. Als je orale geschiedenis gaat opschrijven aan de hand van interviews, zijn er allerlei checks en controles en kritische vragen die je moet afgaan om je er van te verzekeren dat de opgehaalde herinnering betrouw is. Vlak nadat op 11 september die vliegtuigen de Twin Towers invlogen, werd zo’n drieduizend mensen gevraagd waar ze waren op dat moment, hoe ze zich voelden en wat ze deden. Tien jaar later werd het hen opnieuw gevraagd. Vrijwel niemand herinnerde zich hetzelfde als in die eerste dagen na de aanslag. De meesten hadden dingen aangevuld, aangepast, anekdotes van anderen of fragmenten die ze gezien hadden op televisie laten versmelten met hun eigen herinneringen. Sommigen weigerden zelfs te geloven dat de antwoorden van hun interview van tien jaar eerder van henzelf waren, ook al gaven ze toe dat het wel hun eigen handschrift was. Het mensenlijk geheugen is een atoom: enorm veel luchtledigheid, maar door de snelheid waarmee de herinneringen rond de de nucleus van ons ego rondzoemen lijkt het net een solide geheel.

Ik wist zeker dat we naar de huisarts waren geweest voor mijn vader en dat hij me had gevraagd om te turven hoe vaak mijn vader tegen de muur liep. Maar waarom zou een huisarts dat aan een zevenjarige vragen? En er nooit meer op terug komen? Melissa moet gelijk hebben, ik heb het verkeerd opgeslagen in mijn geheugen. Waarschijnlijk herinnerde ik me een bezoek aan de
huisarts en heb ik dat later gekoppeld aan mijn eigen initiatief om statistieken bij te gaan houden van en voor mijn vader. Alsof de behoefte aan voorspelbaarheid in het gedrag van mijn vader extern was opgedragen, terwijl het in werkelijkheid juist voortkwam uit mijn eigen onzekerheid en mijn innerlijke behoefte om controle te krijgen over hoe ik met mijn vader moest omgaan.

‘Shit, Melis’, zei ik. ‘Ik heb echt onthouden dat de huisarts het aan ons vroeg.’

Ik ging ook twijfelen aan mijn eerste herinnering, met Jeroen. Was dat wel echt gebeurd? Of was het gebeurd, maar niet met Jeroen? Herinnerde ik me iets dat ik mezelf had wijsgemaakt? En het psycho-medisch centrum, zou mijn vader daar ontslagen zijn omdat ze hem gezond hadden verklaard, of omdat hij niet langer opgenomen wilde zijn? Er kroop een angst omhoog langs mijn ruggenwervel die me deed twijfelen aan alles wat ik voor waar had aangenomen. Ik begon ervan te zweten en te twijfelen aan alles. Het verhaal dat ik mezelf verteld heb over mijn vader leek ineens zo fragiel, zo gebaseerd op niks. Ik vreesde dat mijn herinneringen homeopathisch waren verdund tot ze voor 99,99% bestonden uit lege fictie.

‘Ik wilde heel graag dat papa niet gek was’, zei ik. Mijn stem sloeg over toen ik dat zei en mijn oogleden vulden zich met vocht. ‘Ik was zo bang dat hij echt gek was.’

Melissa knikte. ‘Dat snap ik’, zei ze. ‘Dat snap ik.’

‘Ik denk, gewoon, dat ik alles aangreep om te bewijzen dat papa niet gek was. Dat er logica achter zat, een rationaliteit. Dat hij gewoon een heel vriendelijke en aardige man was… ik vind -vond- hem ook een hele aardige en vriendelijke man. Hij was een hele aardige en vriendelijke man.’

‘Hey, ik zie het ook bij mijn kinderen, ze kijken op tegen mijn vriend’, zei Melissa. ‘Maar goed, niet zo geobsedeerd als jij opkeek naar papa. Aan de andere kant, mijn vriend loopt dan ook niet tegen muren aan de godganse dag. Hij klimt er juist overheen, tijdens obstakel runs.’ Haar grapje deed me snikkend lachen, het doorbrak de spanning, waardoor mijn tranen begonnen te lopen.

‘Denk je…’, begon ik. ‘Vond je mij obsessief?’

‘Mike, we zijn allemaal obsessieve wezens, iedereen in ons gezin.’

‘Papa, okee, maar wij ook?’

‘Natuurlijk’, zei Melissa. ‘Papa was geobsedeerd met pseudo-wetenschap en muren, jij was geobsedeerd met papa, mama was geobsedeerd met haar reputatie en ik, nou ja…’ Ze zweeg.

‘En jij?’, vroeg ik door. Dat was het meest interessante gedeelte van de opsomming.

‘Je bent toch niet vergeten hoe ik er vroeger uitzag? Je ziet wel het verschil met toen, hoop ik?’ Ze opende haar armen. ‘Denk je dat je van die homp vlees naar deze fysieke gesteldheid gaat zonder obsessie? Obsessie en cosmetische chirurgie, en je kan er uitzien hoe je maar wilt. ‘

Ik grinnikte en veegde met mijn mouw langs mijn gezicht. ‘We zijn verstrengeld’, vervolgde Melissa. ‘Ons DNA is versmolten met elkaar. We zijn alle vier hetzelfde, obsessief tot op het bot. Maar ik accepteer dat en gebruik het ten goede, jij hebt het niet door van jezelf.’

Ik moest denken aan dat artikel over de teleportatie van informatie tussen kwantumbits van de TU Delft en vroeg me af of zij het ook gelezen had.

‘Papa groef een kuil met zijn obsessie en in plaats van dat jij hem er probeerde uit trekken, net als de rest van de wereld, sprong je er bij hem in en bad je met hem mee dat iedereen zou inzien hoe geweldig het in de kuil was.’

‘Jij haatte hem’, kaatste ik nu terug, in de hoop de focus van het gesprek bij haar te leggen. Er was een grens aan stoeptegelharde waarheid die ik kon accepteren voordat ik terug ging bijten. ‘Jij gunde hem niks.’

‘Dat klopt’, antwoordde Melissa. Ze twijfelde geen moment over haar reactie. ‘Ik haatte hem. Ik haat hem nog steeds. Ik haatte hem om de ellende die hij ons bezorgde en ik haatte jou omdat jij niet zag dat hij kwaad deed. Je praatte alles goed van hem, je was zo fokking begripvol, tot aan zijn dood. Tot nu aan toe, zelfs, met je zogenaamd komische anekdotes over hoe zijn buurvrouw in het verzorgingstehuis godverdomme dacht dat de nazi’s haar kwamen halen elke keer als hij tegen de muur aan liep. Denk even na, denk even aan hoe die vrouw zich gevoeld moet hebben. Dat is toch niet om te lachen? Die zal hem ook wel gehaat hebben en net als ik gejuicht hebben toen hij er aan onderdoor ging.’

‘Ze is zo ontzettend dement, die had dat niet door’, onderbrak ik haar, maar met zwakte in mijn stem. De tranen waren weer opgedroogd, het oogvocht had zich weer teruggetrokken achter mijn schaamte.

‘Fok, Mike, nu praat je het weer goed’, zei Melissa boos. Ze stond op, zonder goed te weten waarom. ‘Je praat hem weer goed, je kiest weer zijn kant!’

Mijn thee was te koud geworden, ik schoof de mok wat van me af.

‘Verdomme, Michael, ik had gehoopt dat je het inmiddels wel zou begrijpen, dat je het van je af had kunnen zetten. Weet ik veel, met zijn dood of zo, de boel afsluiten.’

‘Hij had niemand, Melissa, niemand.’

‘Dat was zijn eigen schuld. Hij had alles kunnen hebben als hij niet zo’n achterlijk idee najoeg. En hem daarin stimuleren heeft zeker niet geholpen!’

‘Je hebt gelijk, ik bewonderde hem om zijn doorzettingsvermogen, ik ben gefascineerd door zijn theorieën en misschien hoop ik zelfs wel dat hij gelijk had en hij de eerste mens ter wereld zou worden die door muren kon lopen, misschien wel ja, maar…’

‘Er is geen maar.’ Melissa leunde met twee handen op de tafel en keek me wanhopig aan. ‘Zie je het dan niet? Hoor je dan niet hoe achterlijk dit klinkt? Je zit er nog veel te diep in.’

‘Maar…’

‘Nee!’ Ze draaide zich om en greep haar neusbotje beet tussen wijsvinger en duim. Weer die zucht, vermoeider deze keer. ‘De man was gek en jij hebt je leven verspild door jezelf volledig te laten inpalmen door die waanzin. Misschien was je er zelfs wel deels debet aan. Als je dat niet inziet, dan ben je hopeloos verloren. Net als papa. Dan heeft die idioterie twee levens geeist en neemt hij je mee in zijn graf.’

Dit is dus de reden waarom ze contact zocht. Niet om samen over papa te praten, over vroeger, over ons, maar om een poging te doen mij te redden van wat zij als mijn ondergang zag. Daarom waren haar vriend en haar kinderen dus naar de dierentuin, om deze scene niet te hoeven meemaken. Ik besefte meteen dat ze hier enorm tegenop gezien moet hebben.

Ik kon mezelf goed inleven in haar perspectief en snapte waarom zij zo over mij dacht. Ik was het niet met haar eens, alleen ik kon niet goed uitleggen waarom. Ik vond mezelf niet obsessief. En ik vond dat zij ook recht had op haar perspectief. Als zij het zo zag, prima. Noem het beroepsdeformatie, maar ik had niet de behoefte om haar te overtuigen, ik wilde haar alleen observeren. Ik begreep haar standpunt zo goed, dat ik zelfs kon invullen hoe zij er op zou reageren als ik dat hardop zou zeggen. Ze zou zeggen dat ik niet de behoefte had om haar te overtuigen omdat ik haar haar perspectief gunde, maar omdat ze gelijk had en ik dat eigenlijk wel wist, maar nooit zou toegeven. Wie wil er nu toegeven dat hij een leven verspild heeft aan de waanzin van één man? Niemand.

‘Fuck’, zei ik.

‘Je moet dit aanpakken in jezelf, Michael. Je moet Jeffrey loslaten. Je moet, anders staat jouw hele leven straks in zijn schaduw. Nu kan het nog, nu kun je er nog wat van maken, zonder hem.’

‘Kijk je uit dat mijn redding niet jouw nieuwe obsessie wordt?’

Melissa schudde haar hoofd. ‘Dit is niet het moment voor je flauwe grappen’, zei ze. ‘Je moet dit zelf doen, niemand kan je hierbij helpen.’

#TYFOON

Ik at een Quarterpounder met super sized menu, iced aardbeiensmoothie en een los doosje kipnuggets in de McDonalds. Dat at ik altijd als ik in McDonalds at, al jarenlang. De zaak was goed gevuld, maar niet overdreven druk. Nooit op dit tijdstip.

Mijn darmen zijn kwetsbaar. Dit soort vette troep betekent de volgende morgen krampen en fonteinpoepen. Maar ik kon de verleiding niet weerstaan, ik vond het te lekker. Dan maar bruine pop-art in de WC-pot. En ik vond dat ik het verdiend had, na mijn bezoek aan Melissa enkele dagen eerder. Ze had op me ingebeukt als een MMA-vechter die zijn tegenstander op de grond krijgt. Een snoeiharde Ground & Pound op het fundament van mijn bestaan. Ze had mijn essentie zo enorm vernietigd, dat ik me geteleporteerd voelde. Ik had echt geen idee meer wat waarheid was en wat zelfbedrog. De controle was volledig weg. Ik had bovendien teveel antipathie met mijn onderwerp, waardoor mijn onafhankelijkheid als onderzoeker moeilijk was te waarborgen, zou mijn docent antropologie zeggen.

Daarover gesproken, die ochtend had ik te horen gekregen dat de universiteit mijn doctoraal niet langer wilde financieren. Ze waren zeer ontevreden over mijn rapportage van het onderzoek in Papua Nieuw-Guinea en zeker niet van plan om schaarse middelen te investeren in zoveel onkunde. Ik gaf ze volkomen gelijk, ik vond mezelf een nog grotere mislukking. Ik haatte wie ik was, terwijl ik niet eens wist wie ik nog was.

Het ene moment was ik woest om de keuzes die ik gemaakt had in het verleden. Die gast toen had mijn leven nu zo enorm verneukt. Het andere moment was ik woest op mijn vader en vond ik hem de schuldige. Dan kwijnde ik weg het drijfzand van zelfbeklag, voelde ik me de zoon wiens hele identiteit gestolen was door zijn vader. De slachtofferrol en de zelfkastijding vochten constant om alleenheerschappij over mijn emoties.

De laatste dagen heb ik regelmatig in mijn matras gestompt, of met mijn vuist ineens op de tafel geslagen. De tyfoon aan emoties die door mijn bloedbanen raasde vond soms ineens een fysieke uitweg. Ik wist niet meer wie ik was. Waar ik behoefte aan had, was een stok waar ik me aan kon vastgrijpen om te voorkomen dat ik verder wegzonk in dit drijfzand van identiteitsloos bestaan. Een reddingsboei in de storm, iets waarmee ik mezelf kon redden.

Veel culturen hebben overgangsritueel, waarbij je door middel van een ritueel je oude ik aflegt en als nieuwe ik wedergeboren wordt. Vrijwel alle volken hebben een ritueel om de overgang van kind naar volwassen te symboliseren. Moslims vieren het einde van de Koranschool en de overstap naar volwaardige deelname aan de Ramadan. Christenen houden je een tel onderwater en roepen iets in de trant van ‘zie het oude is vergaan, het nieuwe is gekomen’. Zo’n overgangsritueel zocht ik, iets dat me hielp mijn oude huid af te stoten en herboren te worden met een nieuwe identiteit.

Ik legde mijn half opgegeten Quarterpounder op het bruine dienblad en schoof mijn stoel naar achter. Ik stond op en haalde diep adem. Toen draaide ik een kwartslag en liep zo hard als ik kon tegen de dichtstbijzijnde muur aan.

Dit verhaal is geïnspireerd op een element uit de film “Men Who Stare At Goats”, waar ik een eigen draai aan gegeven heb.

www.shootyourshotmedia.nl
matthijs@shootyourshotmedia.nl