Een trieste ravage van hout en riet
‘t Zwitsers Theehuis door brand verwoest
Het zitje schuin tegenover de muziektent in het Vondelpark is altijd al populair geweest: nu bij het publiek bekend als ‘‘t Blauwe Theehuis’ (sinds 1937), maar in 1877 als houten drinkstalletje waar consumpties werden verkocht. Wat weinig mensen weten is dat er na de sloop van het drinkstalletje en vóór de bouw van ‘t Blauwe Theehuis een ander huis stond: ‘t Zwitsers Theehuis. Tussen 1928 en 1936, slechts acht jaar lang, konden parkbezoekers genieten van dit ‘sieraad van de stad’ tot het die ene zomer in 1936 compleet uitbrandde.
Een sierlijk houten huisje
De aanzet voor het Zwitsers Theehuis komt van Jan Olij, de pachter van het oude drinkstalletje. Al in 1925 stelt hij voor om een nieuw gebouw neer te zetten en vraagt nadrukkelijk of hij er een kleine pachterswoning naast mag bouwen. Olij woonde vroeger als timmerman bij de opzichter in het park en dat is hem kennelijk goed bevallen. Het bestuur is in eerste instantie niet zo happig, ze zijn druk bezig met de aanleg van een tennisbaan, maar een paar jaar later komen ze Olij tegemoet. Zodra hij bereid is zijn handtekening te zetten onder een door het bestuur opgesteld huurcontract (‘met behoorlijk rendement’) zullen ze garant staan voor het ontwerp en de bouw van een nieuw pand met pachterswoning. Olij gaat akkoord en datzelfde jaar, 1927, besluit de vereniging tot de oprichting van een ‘sierlijk houten huisje met buffetten’.
Voor de opdracht worden de architecten Herman en Jan Baanders aangetrokken, van het bekende architectenbureau Baanders. Het ontwerp van de broers is geïnspireerd op de Indonesische Batakhuizen met hun hoge rieten daken. Geen vreemd voorstel: deze ‘exotische’ stijl past namelijk goed bij de oorspronkelijke doelstelling van het Vondelpark, waarbij de architectuur net als de natuur tot doel heeft de bezoeker tot bezinning te dwingen. De wandelaar moet zich buiten de stad wanen, waar ijle berglucht en ongerepte natuur de hectiek van het stadsleven verlichten. Om deze reden zijn de meeste gebouwen in het park opgericht in zogenaamde chaletstijl, gebaseerd op het ontwerp van Zwitserse boerderijen in ongerepte berggebieden. Het Melkhuis is hier een goed voorbeeld van. Ondanks de Indonesische invloed, en tot spijt van de architecten, komt het nieuwe gebouw vrijwel direct bekend te staan als ‘t Zwitsers Theehuis.
Voor de uitbater Olij is dit geen probleem, hij heeft een prachtig woonwerkpand onder zijn hoede. Met de nieuw aangelegde speel- en bloementuin naast het theehuis en de nog altijd drukbezochte zomerconcerten, rekent hij op goede inkomsten. Wanneer het theehuis in 1928 wordt opgeleverd, gaat hij er met zijn vrouw Marretje wonen.
Een trieste ravage van hout en riet
Op 28 juni 1936 daalt Jan Olij de trappen van het theehuis af. Het is half vijf ‘s ochtends. Als hij naar buiten kijkt om het weer in te schatten is het nog amper licht. Later vandaag treedt het Zwitsers muziekcorps op in de muziektent tegenover het Theehuis. Jan hoopt op een stralende dag. Het corps trekt steevast een groot publiek, maar dan moet het wel droog blijven. De grauwe lucht belooft weinig goeds. ‘Het wordt niets’ zegt Jan tegen zijn vrouw als hij weer bij haar in bed kruipt.
Ruim een uur later cirkelt de 24-jarige B. om het theehuis heen, op zoek naar een manier en een moment om in te breken. Het zijn geen beste tijden voor jongeren zoals B. De economische crisis heeft Nederland tijdens de jaren dertig in haar grip. Werkverschaffingprojecten moeten de werkloosheid tegengaan, zo is op steenworp afstand het Rosarium uitgegraven en beplant door werkloze jongens van B’s leeftijd. Komt B. niet in aanmerking voor dergelijke projecten? Of wil hij gewoon meer en snel geld in handen hebben? Wat zijn motief ook is, deze ochtend heeft hij het Theehuis in het vizier. Afgelegen, midden in het stille park, beschut door bomen en vijvers, lijkt het een weerloos doelwit voor inbraken.
B. wrikt wat, probeert een raam open te krijgen, maar zonder succes. Voor een houten huis biedt het aardig wat weerstand en het lukt hem niet om binnen te komen. Na een tijdje geeft hij geïrriteerd op. Hij is ronduit kwaad. Als hij niets waardevols kan ontvreemden, dan hoeft het goedlopende theehuis deze zomer ook niets meer te verkopen. Een oude krant leent zich voor deze zoete wraak en tegelijkertijd wist hij zo zijn sporen uit. Hij steekt het opgerolde papier aan en houdt de provisorische fakkel onder de rieten dakrand. Als het vuurtje ‘in een ommezien’ loopt, zet hij het op een rennen.
Even over zessen wordt Marretje Olij wakker van een vreemd geluid. Ze klaagt tegen haar man dat de mussen op dak weer tekeer gaan. ‘Wat maken die toch een spektakel.’ concludeert ze. Jan vertrouwt het niet helemaal, hij herkent in het geluid geen tsjilpende vogels. De harde tikken — het geluid van een brandend rieten dak — zet hij uiteindelijk weg als die van een hevige hagelbui. Gerustgesteld slapen de twee weer in, tot ze even later een sterke brandlucht ruiken. Nu valt het kwartje onmiddelijk. In grote haast graaien ze wat kledingstukken bij elkaar en een kistje met geld, waarna ze de trap van hun slaapkamer afrennen. Boven hun hoofden, in de zogenaamde ‘appelenzolder’, slaan de vlammen uit het dak. Eenmaal beneden kunnen ze geen hand voor ogen zien door de rook. Op de tast vinden ze ternauwernood de uitgang. Het heeft weinig gescheeld, want het Zwitsers Huisje staat in lichterlaaie. De vlammen slaan zo hoog uit dat zelfs de bomen door het vuur worden aangetast. Het echtpaar klampt een surveillerend agent aan die de brandweer inlicht. Kort daarna arriveren de blusdiensten van hun posten op de Amstelveenseweg en de Honthorststraat. Ze werpen hun slangen in de vijver en beginnen direct met blussen. Een groepje verpleegsters, klaar met hun nachtdienst, wat vroege wandelaars en het echtpaar Olij volgt de consternatie van een afstandje. Sommige toeschouwers zitten op de banken rondom het gebouw. Een toegesnelde journalist weet het beeldend te verwoorden:
‘Onheilspellend in den zonnige zomerschen morgen, stond daar het Zwitsersche theehuis, oord van vreedzame verpoozing voor zooveel Amsterdammers, als een laaiende fakkel tusschen de boomen, het geluid van vogels in de ochtendstilte werd overstemd door het knetteren en kraken van het brandende hout.’
Het vuur slaat om zich heen. Eerst wordt het dak compleet door de vlammen verteerd, daarna is de beurt aan het houten geraamte. Als de buitenwanden zodanig zijn aangetast, bezwijkt de kap onder haar gewicht en stort het theehuis in. De hele operatie heeft slechts een uur geduurd. Als de brand is geblust, worden de nog staande muren gesloopt door de brandweer en kruipt een gasfitter door de ‘trieste ravage van hout en riet’ om de leidingen af te sluiten. Wanneer enkele balken instorten moet hij via een raam weer naar buiten.
De ruïne smeult lang na. Alleen de stoelen en de windschermen — met vernielde glazen — herinneren nog aan dit geliefde plekje, het sieraad van het Vondelpark. De toeschouwers zijn vertrokken, sommige vaste gasten gaan tegen de gewoonte in naar ‘het boertje’ om wat te drinken. Het echtpaar Olij zit met familie en kennissen in de witte stoelen op het terras, ‘zeer onder de indruk van het gebeurde’. Voor Olij is het een emotionele strop. Van het prachtige huis, café en alles wat er in stond — meubelen, ‘kostbare serviezen en machinerieën’ waar hij trots op was — is niets meer over.
Een gebouw van glas & staal
Terwijl de bewoners van de Lairessestraat en de Stadionweg zich achter hun oren krabben bij het zien van verbrande stukjes riet op hun stoep, komt Olij tot rust in een woning aan de Van Eeghenstraat. Hij is daar tijdelijk opgevangen en maakt de balans op. Dat de brand midden in het drukke zomerseizoen plaatsvond is ongelukkig en ook de negen werknemers zijn op slag werkloos in wat toch al een moeilijke tijd is, maar financieel valt de schade mee. Olij heeft een inventarisverzekering van ƒ10.000,- en een kleine bedrijfsschadeverzekering van ƒ3.900,- Het gebouw is van het Vondelpark, en voor ƒ14,800,- verzekerd. Na een kort onderzoek en het vasthouden van een paar ontkennende verdachten, waaronder B., nemen de autoriteiten aan dat de brand door kortsluiting is veroorzaakt. Pas later, in 1942, zou de dan 30-jarige B. de brand bekennen. Hij zal veroordeeld worden tot anderhalf jaar cel.
In de eerstvolgende bestuursvergadering van het Vondelpark wordt de brand besproken. De heren zijn het erover eens dat de kiosk, zoals ze het theehuis steevast noemen, herbouwd moet worden. De heer Baanders is daarom ook aanwezig. Zijn nieuwe ontwerp ligt zelfs al op tafel.
Op het eerste gezicht lijkt Baanders de makkelijke weg te kiezen. Het ontwerp dat hij toont is praktisch gelijk aan dat van het Zwitsers Theehuis, met slechts één groot verschil: het dak is van pannen in plaats van riet, en dus beter bestand tegen brand. Daarnaast doet het ontwerp wat simpeler aan. Maar nog voordat het bestuur over Baanders plan kan oordelen, komt de architect met een tweede voorstel:
‘Hij zou ook een gebouw van glas & staal kunnen ontwerpen, cirkelvormig met straalsgewijze schotten, die luwte geven.’
In eerste instantie zijn alleen de heren Six en Den Tex enthousiast, maar als Baanders de volgende vergadering aan komt zetten met een maquette vinden de plannen bijval. Na wat gesteggel over de (hoge) kosten en een aanbeveling van de schoonheidscommissie geeft het bestuur op 6 november 1936 toestemming voor de bouw van een geheel nieuw pand genaamd Het Blauwe Theehuis.