Met een schuin hoofd

Sid T
Buitenbenen

--

‘Ik ben er eigenlijk vrij zeker van dat je autisme hebt’. Ze zei het met een schuin hoofd, wat meestal wil zeggen dat de boodschap niet zo prettig is, en dat de boodschapper het erg vindt voor je.

‘Maar is dat heel erg?’ vroeg ze. Ik was even in de war.

‘Nee’, antwoordde ik. Erg is het niet. Ook geen verrassing. Er zijn zoveel ouders die een diagnose krijgen nadat hun kind er eentje kreeg. De herkenning is er, de herinneringen aan dingen die toch net iets moeilijker leken voor jou dan voor je leeftijdsgenoten. Er zijn gesprekken aan vooraf gegaan, met de andere ouder, met vrienden, met familie. ‘Je bent altijd een beetje anders geweest’. ‘Je bent niet zo toegankelijk’. ‘Je kan moeilijk dingen loslaten’. ‘Je hecht wel erg veel belang aan voorspelbaarheid’. De stilte die erop volgt verraadt dat er hen meer is opgevallen dan dat, maar beleefdheid en oprechte bezorgdheid laten die dingen dan maar onuitgesproken. Ik doe hetzelfde.

Geen verrassing dus, en toch. 20 jaar gezien door psychiaters en therapeuten, nooit viel het woord autisme. Ik neem het hen maar half kwalijk. Autisme bij vrouwen is onderbelicht en amper bestudeerd. Nu pas beginnen experts zich te buigen over het fenomeen, worden statistieken aangepast en artikels geschreven.

45 minuten had ze nodig, 45 minuten en 25 jaar ervaring. Mijn verhaal was te herkenbaar, zei ze. Mijn gedrag ook. Want ik durf al eens heen-en-weer wiegen, friemelen met zakdoekjes of andere attributen, en soms heb ik moeite met oogcontact. Bijna grappig dat het meest platgeslagen cliché over autisten me door de mand laat vallen. Oogcontact is nog altijd moeilijk: bij sommige mensen lijkt het alsof ze door je kijken, en dat vind ik ongemakkelijk. Bij anderen ga ik staren, omdat ze een of ander intrigerend gezichtskenmerk hebben. Extreem weerbarstige wenkbrauwen, bijvoorbeeld, of diepe rimpels. Bij mijn lief zijn het z’n buitenaards mooie ogen. En de kleine zilveren haren op zijn slaap.

Natuurlijk moet er nog een diagnoseproces volgen, met uitgebreide multidisciplinaire testen en onderzoeken. Dat vind ik prima. Dat is niet nieuw. Ik kijk al bijna uit naar de IQ-test, want die zijn altijd leuk. Het vooronderzoek is achter de rug, en dat is tenslotte het moeilijkste. Op een paar uur heel je levensloop afgaan en opsommen wat er allemaal moeilijk, anders of opmerkelijk was- het is redelijk intensief. Ik had het afgesloten, het was in orde. Maar blijkbaar moet de doos nog eens open. Van het halsstarrig weigeren ‘hallo’ te zeggen tegen mensen omdat het bijna fysiek pijnlijk was tot het obsessief tellen van calorieën en alle gevolgen van dien. Maar deze keer mogen ook de toffe dingen uit de doos: emotioneel worden van mooie machines, visceraal plezier voelen bij bepaalde geluiden, troost vinden in feiten en falsifieerbaarheid.

‘s Avonds sta ik in voor de spiegel in de badkamer. Zouden mensen het aan me zien? Doe ik hen denken aan Temperance Brennan of Saga Noren? Nee toch, ik ken immers de belangrijkste regels van sociaal aanvaardbaar gedrag.
Achter me hangen drie schijnbaar dezelfde t-shirts. Drie van de zeven. Ik moet erom lachen. ‘Het is ok’, zou mijn lief zeggen.
Het is ok.

--

--