Bij de dood van Jackie Leven (1950–2011), een persoonlijke herinnering
Er gaan veel popmuzikanten dood — steeds meer naarmate de jaren verstrijken. Soms raakt het je. Soms raakt het je meer, zoals in mijn geval de dood van Jackie Leven. Mijn relatie met hem was op een gegeven moment het zuiver professionele ontstegen — en niet zonder reden.
Nee, geen necro. Die zijn er inmiddels genoeg op het web te vinden. Maar iedereen, ook wie professioneel met muziek bezig is, komt zo nu en dan wel een artiest tegen van wie je bij het beluisteren van de platen al weet: Ik begrijp hem of haar. En hij of zij begrijpt mij ook. Dat kan niet anders. Dat had ik toen ik rond de eeuwwisseling voor het eerst serieus naar de muziek van Jackie Leven ging luisteren. Goed, ik had een LP van zijn vroegere band Doll By Doll in de kast staan — maar die stond daar eigenlijk al jaren te verstoffen, al ben ik er later weer intensiever naar gaan luisteren.
Zoals vaak met pop- of rocksongs — vrijwel altijd eigenlijk — was het eerst de muziek die mij raakte. Eigenzinnige melodieën. Een onontkoombaar eigen stemgeluid, zoals Scott Walker, David Thomas en Willard Grant Conspiracy’s Robert Fischer dat ook hebben.
En hoe vaker je luistert, hoe meer je beseft dat die liedjes ook ergens over gaan: in Levens geval vaak het lot van gewone mensen die zuchten onder de last van het leven. Mensen die hun baan verliezen, hun vrouw, hun idealen, en dan op een gegeven moment bij een fles whiskey — een vast rekwisiet in het repertoire van de Schot! — eens overzien wat hen nog resteert. Mensen op die de bodem zitten en voor zichzelf een uitweg moeten vinden, een reden om verder te gaan.
Jackie wist waar hij het over had. Hij had het zelf meegemaakt. Meer dan eens. Ergens in de jaren tachtig was hij bij een overval bijna gewurgd. Z’n stembanden bleken zwaar beschadigd. Hij stortte zich in een heroïneput, waar hij zich een paar jaar later weer uit optrok. Omdat hij nog niet kon zingen besloot hij een afkickkliniek op holistische grondslag te beginnen dat tot op de dag van vandaag vermaard is.
In de jaren negentig kwamen de liedjes weer, en zijn stem terug. Hij zong albums vol, snel na elkaar. In 2005 zocht ik hem op in Münster voor een interview — hij zou een week later in het Haarlemse Patronaat optreden. Zelden had ik iemand ontmoet die zo gedreven werd door een diep mededogen. Opeens begreep ik waar de warmte vandaan kwam die zijn muziek kenmerkte. Tegelijk kon hij ontzettend grappig zijn. Tijdens concerten leidde hij zijn liedjes niet zelden in met anekdotes die vele malen langer duurden dan het nummer zelf. En hij was melancholiek. Op bijna al zijn albums worden bij het dankwoord wel hotelbars en kroegen genoemd — overal ter wereld — waar hij inspiratie op deed voor zijn songs.
Anderhalve maand geleden, eind september, zou hij weer in het Patronaat spelen. Maar de tournee werd plotseling afgezegd. Jackie was ziek — hoe ziek was nog niet duidelijk.
In 2005 werd ik vijftig en mijn lief veertig. In januari van het daaropvolgende jaar regelden we een zaaltje, nodigden een tachtigtal vrienden uit en boekten een handvol artiesten om op ons eigen privéfestivalletje te spelen. Jackie Leven wilde voor een schappelijke prijs wel uit Schotland over komen — met Easyjet kost dat weinig en ik reserveerde een mooie hotelkamer voor hem.
Hij kwam, zong prachtig, wist het hele gezelschap een uur lang muisstil te houden en natuurlijk zou hij na afloop nog een paar uurtjes met ons meedrinken. Maar eerst even zijn gitaar naar het hotel brengen, zei hij. Dat was immers maar een paar honderd meter verderop. En met een paar borrels op wist je het maar nooit. Maar hij zou binnen tien minuten of een kwartiertje weer terug zijn.
Jackie kwam niet terug. Het feest ging verder.
De volgende dag belde ik zijn hotel — hij was al uitgecheckt. Die avond ging de telefoon. Jackie. Excuses. Duizend maal excuses. Het zat zo: vlak voor het hotel was zijn oog op een prachtig oud Haarlems café gevallen. Proeflokaal De Blauwe Druif, ja dat kende ik wel. En tja, dat wilde hij toch even van binnen bekijken. En daar, aan de bar staand, had hij even één biertje besteld. En tja, toen was hij aan de praat geraakt met een oude man die daar zat. Die gaf hem nog een biertje en omgekeerd. Whiskeytje er overheen. Het was echt een heel onderhoudend gesprek, maar daar werd de keel natuurlijk wel droog van. Dus nog maar een biertje.
Enfin, hij was mijn feestje dus niet vergeten, zei hij nog eens met nadruk. En na een half uurtje of een uurtje daar aan de bar — maar het kon ook anderhalf uur geweest zijn, nam hij afscheid van het gezelschap om zijn gitaar toch echt naar zijn hotelkamer te brengen en dan terug te keren naar ons feestje.
Zo gezegd zo gedaan, althans wat die hotelkamer betreft. Want eenmaal daar besloot hij dat het misschien toch wel lekker was dat hij even, héél even, zou gaan liggen, voordat hij terugkeerde naar de party waar de drank ongetwijfeld weer zou vloeien.
En tja, toen was hij dus in slaap gevallen — en op de valreep voordat hij naar Schiphol moest de volgende morgen weer wakker geworden.
Nu wordt Jackie Leven nooit meer wakker.