Grauzone: Underground van vroeger

peter bruyn
FRNKFRT
Published in
14 min readFeb 11, 2019

Wat nooit hip was wordt ook nooit ouderwets

Shellac

Alleen met het oog is het verstrijken van de jaren bij Shellac merkbaar. De kilootjes die er bij gitarist Steve Albini en bassist Bob Weston bij gekomen zijn — slagwerker Todd Trainer is al zijn hele leven een soort manisch bewegende wandelende tak met trommels. Drie vijftigers met cv’s om languit op te luieren. Maar wie de ogen sloot hoorde zaterdagavond bij Grauzone in het Haagse Paard een band die jonger en urgenter klonk dan ooit tevoren. En omdat Shellac nooit hip is geweest klinkt hun muziek ook nooit gedateerd of ouderwets.

Grauzone presenteert de alweer zesde editie als ‘een onafhankelijk multidisciplinair underground festival’ en voegt daar op de website enkele regels later nog eens aan toe dat het gaat om zowel jong talent als gevestigde namen die geworteld zijn of zich hebben laten inspireren door de underground muziekscene van de jaren tachtig.

Het tweede deel van bovenstaande zin snijdt méér hout dan het eerste, omdat talloze festivals vandaag de dag multidisciplinair zijn. Maar die specifieke focus op de jaren tachtig onderscheid Grauzone — waarvan ik nog steeds niet zeker weet of het vernoemd is naar die Zwitserse postpunk band rond Stephan Eicher; ook jaren tachtig, inderdaad. Eigenlijk presenteert Grauzone gewoon de underground van vroeger.

Zoals de mainstreampop en rock van de jaren tachtig bakens heeft als Bruce Springsteen, Michael Jackson en Madonna kent ook de rock-underground een aantal namen die tot referenties voor tijdperk, stijl en attitude van die periode zouden uitgroeien: Sonic Youth, Einstürzende Neubauten, Nick Cave en ik laat verder ieder de ruimte om daar nog namen aan toe te voegen.

Het tekent de consequente aanpak van de Grauzone programmeurs dat ook deze editie van het festival weer was opgebouwd rond artiesten die een nadrukkelijke directe of indirecte relatie tot die alternatieve ‘bakens’ hebben. Dat daarbij een deel van de late jaren zeventig en vroege jaren negentig ook tot de focusperiode gerekend wordt is niet meer dan billijk. Jaartelling is slechts een opgelegde menselijke meetlat en het echte leven trekt zich daar minder van aan.

Dat het de Grauzone-organisatoren meer moeite kost om nieuwe artiesten te vinden die naadloos bij de thematiek aansluiten is een andere zaak. Zijn de jaren tachtig nog wel zo’n inspiratiebron voor muzikanten van nu, kun je je afvragen? Of wellicht hebben jonge muzikanten wel een heel ander gevoel en beeld bij dat tijdperk dan de mensen die het zelf meegemaakt hebben? Of daar op aansluitend: Misschien hebben de mensen die het destijds allemaal zelf meegemaakt hebben hun beeld en herinnering in de loop der jaren zo geïdealiseerd, dat de confrontatie met een nieuwe generatie die hetzelfde idioom hanteert een flinke domper wordt.

Wat mij persoonlijk onmiddellijk fascineerde aan het Grauzone programma van dit jaar was wat ‘symposium’ werd genoemd. Dat wil zeggen: John Rob —

John Robb

frontman van The Membranes en schrijver/journalist — die veertig minuten met achtereenvolgens Blixa Bargeld en Steve Albini praatte. Gesprekken waar ik bijna nog meer naar uitkeek dan naar de concerten. Over Einstürzende Neubauten heb ik op Frnkfrt regelmatig geschreven (1). Bargeld interviewde ik inmiddels vijf of zes keer, de afgelopen dertig jaar. Het rijke oeuvre van zijn band bewijst dat de man iets kan en iets te melden heeft. Tegelijk doet hij er steevast alles aan om bij interviews een ‘pain in the ass’ te zijn, wat voor de gespreksgenoot een interessante uitdaging is.

Steve Albini is natuurlijk een man die als producer een niet te overschatten rol heeft gespeeld in de alternatieve rock van de afgelopen dertig jaar, maar bewees met een ‘keynote speech’ tijdens de ESNS-conferentie in Groningen — alweer jaren geleden, overigens — ontzettend frisse en inspirerende ideeën te hebben over de muziekindustrie en hoe je je onafhankelijk staande kunt houden tussen de ‘corporate’ graaiers. En dat dat mogelijk is bewijst hij zelf al veertig jaar.

Voor mijn gevoel was de confrontatie met beiden wel aan Robb toevertrouwd. Hij is van dezelfde generatie en ik heb hem dit soort dingen in het verleden al vaker en zeer onderhoudend zien doen. Het liep toch iets anders.

Robb laat Bargeld eerst iets vertellen ober zijn soloprogramma, dat ontstond toen hij halverwege de jaren negentig door het eveneens Haagse Crossing Border werd uitgenodigd. Omdat hij geen Neubauten teksten wilde gaan declameren verzon hij iets geheel nieuws. Met enkele ‘loopstations’ en een microfoon begon hij ter plekke ‘stembouwwerken’ op te trekken die verder niets met ‘literatuur’, teksten of muziek te maken hebben en in eerste instantie honderd procent geïmproviseerd waren. Dus geen vooraf neergelegde structuur, maar een nieuwe ‘routine’ ontwikkelen, zoals de Berlijner het zelf noemt.

Vervolgens begint Robb Bargeld uitgebreid te bevragen over de structuren en systemen waarmee hij werkt. Over zijn fascinatie voor woorden en de klank van woorden. Bargeld legt uit dat dat hem allemaal niet interesseert. Dat alles at hij doet uit improvisatie voortkomt, zoals ook zeventig procent van het Neubauten-repertoire voortkomt uit improvisatie. En dat hij in feite niets meer is dan een soort ‘medium’ dat signalen opvangt.

Blixa Bargeld

Robb blijft dezelfde vragen herhalen en informeert naar de bron van Bargelds ideeën, waarop de Duitser naar zwaarder geschut grijpt en zijn Britse ondervrager om de oren slaat met de Griekse etymologie van het woord ‘idee’ dat niet veel afwijkt van de etymologie van het woord ‘idioot’ — het eerste zou zoiets betekenen als ‘gegeven van god’ en het tweede ‘door god overgeslagen bij de bedeling’. Allemaal Wikipedia-kennis, maar daar had Robb even niet op gerekend en vanaf dat moment is hij definitief de grip op het gesprek kwijt. Een vrouw uit het publiek daalt de trap van de tribune af om naar een andere zaal te gaan en Blixa zegt: ,,Groot gelijk dat je weggaat. Hier wordt echt niets zinnigs meer gezegd.” Met zo’n opmerking wordt de interviewer weliswaar nog niet KO, maar weldegelijk tegen de grond gebeukt en is het verlies op punten een kwestie van wachten op de bevrijdende gongslag.

Het aardige van een interview met een iconische kunstenaar of popmuzikant is dat je toch iets meer te weten komt van wat er achter het beeld zit van wat die kunstenaar met zijn of haar werk naar buiten brengt. Blixa is zo’n beetje zijn eigen kunstwerk. Zijn ‘echte’ naam is gewoon op Wikipedia te vinden, maar niemand gebruikt die; zijn medebandleden niet en zelfs zijn moeder niet, wordt wel gezegd — al laat ik in het midden of dat laatste waar is.

Voor Bargeld lijkt het hooghouden van de facade Bargeld tijdns interviews het hoogste doel, wat niet wegneemt dat hij daarbij weldegelijk heel interessante en inspirerende dingen kan zeggen. Voor de gesprekspartner is het dan zaak om op de juiste ‘knoppen’ te drukken, zodat de Berlijner zich gewaardeerd en gerespecteerd voelt, waardoor hij langzaam maar zeker wat van zijn karakteristieke harnas ontsluit en laat zien wat iedereen zo graag wil zien. Maar dat doet Robb nou net niet. Juist het tegenovergestelde.

Misschien komt het omdat hij geen echte Neubauten-liefhebber is en teveel ‘rock-‘n-roll’ voor de meer in de kunsttraditie gewortelde vocabulaire, attitude en paradigma’s van Bargeld. Maar feit is dat op het moment dat — met een zucht van verlichting — het vragenmomentje voor het publiek aangebroken is, het de eerste de beste vragensteller uit het publiek wèl lukt. Of Blixa hobby’s heeft, vraagt hij. En na een opmerking over toch altijd wel bezig zijn met werk, zegt hij op zijn schaarse vrije momenten graag in de keuken te staan. En dat zijn dochtertje het allerliefste spaghetti eet.

En zijn eigen favoriete voedsel? ,,Oh, ik hou veel van zeevruchten,’’ reageert Bargeld. ,,Laat mij hier Oscar Wilde citeren: ‘My taste is simple: Only the best’….’’

En nog en interessante opmerking — ook als rectie op een vraag uit de zaal — over zijn vertrek uit Nick Cave’s band The Bad Seeds in 2003. ,,Toen we in 1983 begonnen was het interessant. Alles lag nog open. Alles was mogelijk. Maar met het verstrijken der jaren werd het allemaal steeds meer een formule. Dat leverde misschien nog wel goede muziek op, maar voor mij as het gewoon niet interessant meer, al zijn Nick en ik op persoonlijk vlak nog altijd goede vrienden.’’

Het gesprek met Steve Albini gaat Robb aanzienlijk beter af, wat onderstreept dat hij toch meer ‘rocker’ dan kunstliefhebber is. De twee kennen elkaar ook omdat, zo zegt de interviewer al bij aanvang, hij met zijn groep The Membranes in 1987 al een album bij Albini in Chicago heeft opgenomen.

Steve Albini (l) en John Robb (r)

Het wordt ook een totaal ander type conversatie omdat het verschil tussen de Amerikaanse rocker/producer en Bargeld levensgroot is. Albini is één en al openheid en maakt van het interview ook geen proeve van welbespraaktheid, maar vertelt gewoon zoals iemand op een verjaardagfeestje vertelt over het verbouwen van een schuurtje, dat er om de hoek zo’n leuke pizzeria is gekomen of een kind dat de mazelen heeft gehad.

Hij werkt over de hele wereld al heel lang met dezelfde mensen samen — als muzikant en als producer — vertelt Albini. ,,En waarschijnlijk is dat omdat die contacten van begin af aan altijd meer vriendschappelijk aren dan zakelijk.’’

Hij haalt interessante dingen uit het verleden naar boven, die veel muziekliefhebbers waarschijnlijk alweer vergeten zijn of waar ze nooit bij stil hebben gestaan. Bijvoorbeeld dat er — zeker in Amerika — in de jaren zeventig tal van serieuze punkbands waren die veel speelden maar waar helemaal geen opnamen van bestaan. Simpelweg omdat het opnemen in een studio te duur was en goedkope thuisopname-apparatuur nog niet bestond.

Praktisch denken

Zo ontspint zich een boeiend verhaal over het ontstaan van de Do It Yourself-cultuur in de Verenigde Staten. Op een gegeven moment was er in iedere stad wel één gast — “one guy” — die wat spullen had staan die hij verhuurde en waar alle punks kwamen. Iedereen kende elkaar. Waarna het gesprek vanzelf bij zijn eigen studio komt, die hij ergens halverwege de jaren tachtig begon.

,,Mijn filosofie is altijd geweest: praktisch denken. Je kunt wel de allerbeste kwaliteit willen, maar dan is zo’n beginnende rockband na één opname al direct bankroet. Dat schiet niet op. Dus kijk je wat de beschikbare middelen zijn en met die middelen doe je het maximaal mogelijke.’’

Robb herinnert Albini er aan dat de Amerikaan in het verre verleden nog al eens moeilijk,om niet te zeggen ronduit onbeschoft, in de omgang was. Albini verontschuldigt zich daar omstandig voor en zegt ouder, rijper, en empathischer te zijn geworden. Even dreigt hij daar op een bijna op-de-fauteuil-bij-Oprah-achtige wijze te lang over uit te weiden, maar dan gaat het gelukkig toch weer over muziek. Hij is geen nostalgist, zegt hij. Absoluut niet iemand die gaat beweren dt vroeger alles beter was. Integendeel! ,,Iemand kan hier vanavond op een kamer in Den Haag een liedje opnemen met een smartphone, dat op YouTube zetten en morgen beroemd zijn in bijvoorbeeld Maleisië. Dat was vroeger ondenkbaar.’’

Muziek is ook veel breder geworden dan het ooit was, benadrukt Albini. Er zijn geen stromingen meer waar een complete generatie naar luistert. Iedereen luistert alles en alle stromingen bestaan naast elkaar. ,,Daardoor heeft de ‘corporate’ muziekindustrie minder vat op onze smaak dan vroeger en dat is natuurlijk geweldig. Maar dat betekent ook dat je als muzikant minder gemakkelijk op de bagagedrager van een heersende trend kunt springen, zoals vroeger nog wel het geval was. Je moet vandaag de dag als muzikant echt zelf op zoek naar je publiek!’’

Blixa mag dan in conversaties meer artistiek de diepte in willen gaan, Albini is ‘warmer’, ‘down to earth’ en, om maar eens zo’n lekkere softe Hollandse uitdrukking te gebruiken, veel meer een ‘mensen-mens’. En daar heeft Joh Robb duidelijk toch meer vat op.

Over de veranderende tijd en ontwikkeling van muzikale trends: Ja ergens, voelt Albini wel een zeker respect voor de vasthoudendheid van ouder wordende rockers met hun puntlaarzen, leren broeken en jacks en zwartgeverfde haren, die nog precies willen blijven doen wat ze dertig, veertig jaar geleden deden, zegt hij. Maar tegelijk staat het mijlenver van hem vandaan. ,,Ik wil van deze tijd zijn. Van nu. Ik wil in beweging blijven. En wat Shellac betreft: Wij doen wat wij doen, zonder dat er nauwelijks enige invloed is van buiten. Alsof we een muur om de groep hebben gebouwd. Daarbij beredeneren wij onze muziek niet. Er zal ongetwijfeld sprake zijn van en onbewuste logica. Maar zoals het woord al zegt, denken wij daar verder niet over na.’’

En dan ontpopt zich zowaar ook nog een interessant verschil in opvatting tussen Robb en Albini als de interviewer over de platen van Shellac begint en gedetailleerde vragen over de opnamen gaat stellen. Die platen zijn helemaal niet ons ultieme doel, zegt Albini. Eigenlijk vindt hij die platen ook niet zo belangrijk. Vervolgens ontvouwt hij een interessante visie. Omdat Engeland zoveel kleiner is dan Amerika, zijn het in het Verenigd Koninkrijk vaak de platen die van een muzikant een ster maken. Daarom zijn grammofoonplaten voor Engelse muzikanten belangrijk. Maar in Amerika is muzikant zijn veel meer een ‘reizend beroep’ zoals vrachtwagenchauffeur of vertegenwoordiger. Je trekt van plaats naar plaats en speelt je muziek. ‘Roem’ is maar voor en enkeling weggelegd: de Kanyé’s en Springsteens.

Voor Shellac en talloze andere Amerikaanse muzikanten zijn de platen eigenlijk bijproducten, aldus Albini. Het gaat om het reizen, het mensen ontmoeten, het onderlinge sociale verkeer binnen de band. En om de muziek zelf natuurlijk. Dáár zit het ultieme doel.

Kreupele gitarist

Daar heeft John Robb even helemaal niet van terug. Maar gelukkig hervindt hij zich en laat de Amerikaan nog even over diens karakteristieke gitaarstijl vertellen.

En ook wat dat betreft blijkt Albini heerlijk ‘down to earth’. ,,Ik ben eigenlijk een behoorlijk kreupele gitarist,’’ zegt hij ,,Ik heb geen muziekopleiding. Ik kan geen partituren lezen of van de ene stijl op de andere overschakelen, zoals iemand als Jim O’Rourke kan. Voor mij geldt wat voor veel rockgitaristen geldt: Je vindt op een gegeven moment iets, waar je verder op door gaat. En dat wordt dan je persoonlijke vocabulaire. In mijn geval komt daar dan bij dat ik al vijfentwintig jaar op dezelfde gitaar speel. Ik ken dat instrument ondertussen van binnen en van buiten. Mijn techniek is helemaal niet zo goed, maar dat is ook niet zo belangrijk. Ik doe gewoon wat ik zelf interessant vind.’’

Het zal nog bijna drie uur duren voordat Albini dat ook daadwerkelijk laat horen. Want er is uiteraard ook nog muziek op Grauzone. Ik besluit m’n concerten zorgvuldig te selecteren, omdat ik een slecht festivalbezoeker ben en er in dit geval ook nog eens sprake is van een uitverkocht huis.(2) Wat ik in ieder geval wil voorkomen is dat ik mijn verzadigingspunt heb bereikt als Shellac begint.

Drie concerten heb ik sowieso al gemist omdat ze gelijk vielen met de interviews. Eén van die groepen, het trio van ex-Sonic Youth drummer Steve Shelley, ex-Modern Lovers, -Elliott Murphy en –Arthur Russell bassist Ernie Brooks en Talibam-klavierspeler Matt Mottel zag ik een week eerder reeds in Occii en pakte daar geweldig uit. Een wat onwaarschijnlijke combi van drie pioniers uit de New Yorkse undergroundscene die in feite drie verschillende tijdperken vertegenwoordigen: Brooks de jaren zeventig, Shelley de jaren tachtig en negentig en Mottel de éénentwintigste eeuw. Het concert, met stukken impro, obscure Modern Lovers- en Russellstukken en –in Amsterdam althans — zowaar nog een Sonic Youth cover in de toegift, mag dan een beetje rommelig zijn, het zichtbare enthousiasme waarmee de veteranen te werk gaan haalt iedere twijfelaar in Amsterdam over de streep.

In Het Paard besluit ik bij het Zweedse Maggot Heart te gaan kijken, omdat

Maggot Heart

het clipje op de Grauzone website wel nieuwsgierig maakte. De allereerste associatie in het Paardcafé is met de Britse Au Pairs uit de vroege jaren zestig — wat natuurlijk helemaal ‘Grauzone’ is — maar al snel slaan de éénvormigheid en het gebrek aan inhoud toe. Al speelt ook hier dat de herinnering het verleden wellicht mooier maakt dan die in werkelijkheid was.

Een andere tegenvaller voor mij is het Berlijnse trio Pink Turns Blue dat al sinds 1985 bestaat en totaal in dat jaar is blijven steken. Alsof Killing Jokes ‘Love Like Blood’, The Cults ‘She Sells Sanctuary’ en Depeche Modes ‘People are People’ — Allemaal titels van drie woorden; zou dat toeval zijn? — telkens in een iets andere verhouding worden gemengd en opgediend. In combinatie met de strak serieuze smoelwerken van de musici is het van een ronduit stuitende nikserigheid.

Maar gelukkig kan het ook anders. Zoals het instrumentale trio The Messthetics uit Washington DC laat zien. De groep bestaat uit de ritmesectie van het al geruime tijd in coma verkerende Fugazi, bassist Joe Lally en drummer Brendan Canty, plus gitarist Antony Pirog — een spin in het web van de plaatselijke jazz en improscene aldaar, maar in Europa vrijwel onbekend. Bij hun eerste concert op Nederlandse bodem maakt het trio een verpletterende indruk, door de muurvaste partijen ven Canty en Lally en de weergaloze solo’s die Pirog daar overheen legt.

The Messthetics

Sommigen zullen het ‘oeverloos’ noemen, maar oeverloosheid is nu eenmaal de biotoop van lange aftandzwemmer. En dat is wat The Messthetics in muzikale zin zijn. Hier wordt werkelijk ‘gemusiceerd’ en niet ‘nagespeeld’. Onbekend terrein opgezocht binnen de vertrouwde kaders van gitaar bas en drums, zonder in herhaling te vervallen.

Lally kan niet nalaten om tussen twee nummers door er nog even aan te herinneren dat we in moeilijke tijden leven met de menen die vandaag de dag aan de macht zijn. ,,But we can beat them, because we are the people!’’ Een paar uur later maakt Albini tijdens het Shellac-concert en vergelijkbaar statement, zij het iets speelser: ,,Lange tijd had ik kort haar omdat kort haar de dracht van de tegencultuur was. Maar de fascisten hebben dat van ons afgepakt, dus nu laat ik mijn haar weer groeien.’’

Het optreden van Lee Ranaldo laat ik schieten, omdat het teveel andere dingen overlapt en ik hem de laatste jaren reeds diverse keren bezig zag. Ook Bargeld laat ik na een korte blik om de hoek van de deur voor wat het is. Twee keer eerder was ik getuige van zijn overigens zeer onderhoudende soloprogramma. Liever spaar ik mijn ontvankelijkheid nog even voor Shellac.

Dat blijkt een goede keuze. Shellac is een band die volstrekt in het heden leeft. Hoewel de extreme synchroniteit bewijst dat alles uiterst zorgvuldig is gerepeteerd, klinkt iedere noot alsof die ter plekke wordt ‘uitgevonden’ — iets waar bijvoorbeeld Neil Young ook in uitblinkt. Dat impliceert ook dat iedere gespeelde noot bij Shellac functioneel is. En dat maakt weer dat het voor de groep op het podium gebeurt en de platen — hoe goed ook — zoals Albini bij het interview reeds zei, in wezen secundair zijn.

Soms tilt Albini zijn gitaar bij het drumstel van Trainer en mag de slagwerker een tik op de snaren geven. Shellac als een soort gesloten muzikaal ecosysteem. Nooit in de mode geweest en dat zullen ze nooit zijn ook. Tijdloos.

Peter Bruyn

Grauzone 2019. Za 9 feb 2019, Den Haag. Website

Noten:

1 — Meer over Einstürzende Neubauten op Frnkfrt:

. Neubauten’s Lament: Metaal en bloemen zonder obligaat sentiment

. De Neubauten-bedevaart: Oudere mannen en hun nostalgie — Berlijns Dagboek 2

. Zweten in de Raster-Noton sauna — Berlijns Dagboek 3

. Bier met Blixa (hij betaalt) — Berlijns Dagboek 5 (slot)

. Neubauten Karaoke — Berlijns Dagboek 6

. Crass, Neubauten en Rutte (Of: hoe de verbeelding vermoord we

2- Ik heb diverse keren op Frnkfrt proberen te formuleren waarom festivals en ik niet snel vrienden worden. Ondermeer hier:

. Waarom ik een hopeloze festivalbezoeker ben: Motel Mozaïque 2010

--

--

peter bruyn
FRNKFRT

Beheers jezelf - beheers de media - wees vrij.