peter bruyn
FRNKFRT
Published in
12 min readSep 7, 2016

--

Ja, Panik — ‘DMD KIU LIDT’

Waarom ik dit het belangrijkste Europese rockalbum van 2011 vind

,,Ik was samen met Berthold en met Nico,’’ zingt Andreas Spechtl ergens in het nummer ‘The Horror’ op ‘DMD KIU LIDT’, het vorig jaar verschenen album van zijn rockgroep Ja, Panik. Een verwijzing naar Brecht en The Velvet Underground? De gedachte is bijna onvermijdelijk, omdat iedere gespeelde noot en ieder gezongen woord op ‘DMD KIU LIDT’ ergens naar lijkt te verwijzen.

Natuurlijk werd Brecht bekend als ‘Bertolt’, maar bij zijn geboorte was hij weldegelijk ‘Berthold’ genoemd, zoals Velvet Underground-chanteuse Nico in werkelijkheid Christa Päffgen heette. Maar zelfs dat goochelen met gegeven en aangenomen namen zou bewust aan Spechtls brein kunnen zijn ontsproten. Zoals dat beslist het geval is met de albumtitel, ‘DMD KIU LIDT’, die staat voor ‘Die Manifestation des Kapitalismus in unserem Leben ist die Traurigkeit’. Toch is het niet per se die titel, maar de klasse en kwaliteit die van ‘DMD KIU LIDT’ zo fantastische rockplaat maakt. Misschien wel de beste Europese rockplaat van 2011. Betekenisvol tot in de kleinste details.

Alle kunst en alle cultuur, inclusief de populaire cultuur, zegt iets over de mens in relatie tot de wereld. Ook de zoveelste ‘Hallelujah’ of ‘Make you feel my Love’ door de zoveelste Voice of Holland of X-Factor kandidaat die overduidelijk niets van de oorspronkelijke intentie van Cohen of Dylan begrepen heeft. Dan nog — of dan juist — tekent het een maatschappij die zich vastklampt aan symbolen die betekenisloos zijn geworden.

The River

Ja, Panik, vijf Oostenrijkers die enkele jaren geleden naar Berlijn verhuisden, is een groep die overal over nadenkt: De muziek, de teksten, maar ook over de eigen positie binnen het hele pop- en rockbedrijf. Uiteraard zijn zij niet de enige band waar dat voor geldt. Denk aan de serie rockbands die de afgelopen jaren vanuit Brooklyn doorgebroken is — Sufjan Stevens, Vampire Weekend, Beirut, Yeasayer, Animal Collective, enzovoort. Stuk voor stuk bands die barsten van de creativiteit en speltechnische bekwaamheid. Toch ontbreekt er ook iets. Vergelijk het eens met die paar regels van Springsteen in ‘The River’, ruim dertig jaar geleden: ‘Then I got Mary pregnant and, man, that was all she wrote. And for my 19th birthday I got a union card and a wedding coat’. Die schrijnende urgentie, dat vergrootglas boven de dagelijkse realiteit van het Amerika van die tijd maakt Springsteens song betekenisvol. Natuurlijk gaat ook de muziek van de Brooklynbands over een realiteit. Maar dat lijkt doorgaans de realiteit van een veel veiliger afgebakende wereld. Toen ik afgelopen zomer Zach Condon, de hyperintelligente zanger en songschrijver van Beirut sprak, gaf hij het ruiterlijk toe: zijn generatie — goed opgeleide Amerikaanse middleclass twintigers — had eigenlijk niet werkelijk iets om zich druk over te maken. Geen Vietnam. Geen dienstplicht die hen naar het Midden Oosten kon sturen. Zelfs geen werkelijke angst voor de economische crisis. Zij zouden altijd wel een baan vinden om het hoofd boven water te houden. De enige uitdaging die dan nog resteert voor een muzikant is zo knap mogelijke muziek maken. Maar dat blijft muziek zonder méér. Zelfs de scène die Springsteen dertig jaar eerder in ‘The River’ bezong blijft voor de hippe Brooklyn-twintigers een Ver van m’n Bed Show.

Terug naar Ja, Panik. Maar niet zonder eerst nog een overeenkomst met Beirut te noemen die tegelijk het verschil tussen beide bands illustreert.

Iedereen die Beirut een beetje gevolgd heeft kent de voorliefde van Zach Condon voor plaatsnamen — de groepsnaam alleen al; maar ook songtitels als ‘Bratislava’, ‘East Harlem’, ‘Goshen’, ‘Nantes’, ‘Santa Fe’. Toen ik hem sprak zei Condon dat hij een rijtje stedennamen zoals die wel op tassen van internationale modeketens gedrukt staan, kon lezen als een gedicht. Frappant genoeg had ook Ja, Paniks Andreas Spechtl het over poëzie toen hem in een interview naar de plaattitel ‘DMD KIU LIDT’ gevraagd werd. Geen haiku, maar wel zoiets. Op het album zingt hij in de titelsong trouwens ook deze letters, en niet de woorden waar die letters voor staan. Ook de plaatsnamen bij Beirut staan uiteraard ergens voor, maar dat zijn over het algemeen abstracte associaties die vooral een vorm van verwondering uitdrukken. ‘DMD KIU LIDT’ is een statement. Dat is natuurlijk niet noodzakelijk voor een popsong; zelfs niet per se beter. Maar het is toch op z’n minst uitzonderlijk in deze tijd.

‘Save the Planet, kill yourself’

‘DMD KIU LIDT’ opent met de song ‘This Ship ought to Sink’, een nummer dat begint als een soort beschonken Schlager, maar op een gegeven moment wel degelijk begint te rocken. Een paar maten vlijmscherpe slideguitar zorgen voor het ontregelende element. ‘Save the Planet, kill yourself’ luidt de regelmatig herhaalde sleutelzin van het verder Duitstalige nummer. Een zin die ontleend blijkt aan de Church of Euthanasia, de sekte-achtige beweging van de omstreden Amerikaanse technomuzikant Chris Korda. Niet dat Andreas Spechtl nou een aanhanger is van deze obscure club, er moet eerder een macaber gevoel voor humor achter steken. Maar de even aanstekelijke als apocalyptische song zet weldegelijk de toon voor het album.

Het tweede nummer heet ‘Trouble’ en is geïnspireerd door de laatste levensdagen van de Duitse cultuurfilosoof Walter Benjamin die in de zomer van 1940 vluchtte voor de Nazis en zijn vlucht zag vastlopen bij Portbou in de Pyreneeën, waarna hij zelfmoord pleegde.

In een interview met het Zwitserse weekblad Die Wochenzeitung (1) afgelopen jaar verklaarde Spechtl zich een bewonderaar van Bejamin die hij beschouwt als een ‘dichter onder de wetenschappers’. De nazi’s hebben niet alleen de dood van Benjamin op hun geweten, maar ook de vernietiging van al het werk dat de filosoof door zijn vroegtijdige dood niet meer heeft kunnen schrijven, aldus de Ja, Panik-zanger. Dat ‘roven van de toekomst’, ‘vernietigen van het ongeborene’ is exemplarisch voor de barbarij van de nazi’s, meent hij. Althans in Die Wochenzeitug. Op het album houdt hij het, afgezien van die directe Portbou-verwijzing naar Walter Benjamin een stuk abstracter. Het is een rocksong die je onwillekeurig onmiddellijk meezingt, met een beetje Neubauten-achtige zang en wederom zo’n lekkere slideguitar. Maar wie wil graven kan diep gaan.

Taal

Kenmerkend voor het hele album is de combinatie van Engels- en Duitstalige teksten, vaak zelfs binnen één nummer. Daar komen ook nog eens fragmenten in Oostenrijks dialekt bij, al zijn die voor ons in Nederland lastiger te onderscheiden. Enerzijds tekent het de globalisering en mondialisering die ook de televisie-, showbizz-, straat-, wetenschaps- en handelstaal kenmerkt. Zoals we in Nederland vaak zelf niet eens meer in de gaten hebben dat we automatisch Engelstalige woorden gebruiken waar even zo gemakkelijk alternatieven in de eigen taal voorhanden blijken. Maar aan de andere kant is het — zo heeft Spechtl meermaals verklaard — ook een streven naar een uiterst individuele taal, omdat in de huidige samenleving iedereen in steeds sterkere mate een andere mélange van culturen in zich herbergt. Overigens is op het tekstvel bij het album alles wat in het Duits gezongen wordt in het Engels afgedrukt en omgekeerd.

Toen ‘DMD KIU LIDT’ voorjaar 2011 verscheen hoorde ik her en der — maar alleen van Nederlanders — kritiek op het zware Duitse accent waarmee Spechtl Engels zingt. Een kritiek die eigenlijk nauwelijks hout snijdt. Spechtls accent is niet nadrukkelijker dan dat van bijvoorbeeld al die Engelstalige Nederlandse Excelsiormuzikanten — alleen valt dat laatste ons minder op omdat we zelf ook Nederlands zijn en dus in praktijk met hetzelfde accent spreken. Amerikanen hoor je ook nauwelijks klagen. In de Verenigde Staten heeft vrijwel iedereen een accent.

Ook in muzikaal opzicht probeert Ja, Panik een eigen taal te ontwikkelen door verschillende invloeden te combineren. Wat betreft ‘muzikale identiteit’ heeft de Duitse rock een opmerkelijke geschiedenis. Dat begon met de Krautrock waarmee de naoorlogse generatie zich eind jaren zestig zowel van de fascistische traditie van hun ouders als van invloeden van het Amerikaanse imperialisme wilde afkeren en zo iets volstrekt nieuws creëerde. De neue Deutsche Welle in de vroege jaren tachtig liet alweer wat meer invloeden van beide zijden van de Atlantische Oceaan toe. Een proces dat in de jaren negentig werd voortgezet door groepen als Blumfeld en Tocotronic uit Hamburg die aansluiting vonden bij een internationale ‘indiescene’. Ja, Panik trekt die lijn verder door.

Sommige stukken laten duidelijk invloeden van het jaren twintig en dertig werk van Kurt Weill horen. Of andere elementen die je vooral met de Europese muziektraditie associert: walsen, Brel. Tegelijk zijn zowel Bob Dylan als The Velvet Underground voortdurend in Andreas Spechtls muziek aanwezig. Hij kan in zijn songs sneren en zeuren als Lou Reed, maar tegelijk zijn er ook vaak de van de Velvets bekende ‘popkoortjes’ en niet te vergeten de plotselinge noise-uitspattingen en verrassende dissonanten waar bij de New Yorkers vooral John Cale patent op had. Toch wordt het werk van Ja, Panik in muzikaal opzicht nooit extreem. Het blijven rocksongs. Soms scheuren ze griezelig rakelings langs de berm, maar ze vliegen nooit werkelijk uit de bocht. Alsof de band van Cales ‘Paris 1919’ naar Reeds ‘Rock’n’roll Animal’ raast.

De invloed van Dylan op Ja, Panik is onmiskenbaar. En niet alleen omdat de groep in het nummer ‘Mr Jones & Norma Desmond’ het personage uit Dylans ‘Ballad of a thin Man’ nadrukkelijk ten tonele voert. Spechtl heeft een voorliefde voor lange, monotone, mantra-achtige Dylansongs als ‘Desolation Row’, ‘Sad Eyed Lady of the Lowlands’ en ‘A hard Rain’s A-gonna fall’, met een trance-achtige uitwerking. In het al eerder genoemde interview met Die Wochenzeitung prijst Spechtl het werk van Dylan omdat dat ook in de meest kale uitvoering — met alleen een piano of akoestische gitaar — overeind blijft. Hij noemt het zelfs een ‘leer van de deconstructie’; een fascinatie die trouwens in zijn gedachtenwereld en songs vaker terugkomt. Bijvoorbeeld in de titelsong van het album, als hij het over ‘Atomisierte Einsamkeit’ heeft. Het lijkt in ieder geval een motivatie die de muziekresencente van het Berlijnse uitgaansblad Tip (2) — een soort combinatie van de Uitkrant en de Humo — ertoe bracht het nieuwe Ja, Panik-album met het werk van de Franse filosoof Jacques Derrida te associeren. Dat gaat een beetje ver, maar aardig is het wel en tekenend voor de wijze waarin bij onze Oosterburen popjournalistiek wordt bedreven. Want wanneer wordt er nu in Nederlandse recensies gerefereerd aan filosofen als Derrida of Foucault, of zelfs maar naar populairdere hedendaagse denkers als Sloterdijk of Žižek?

Blumfeld

Ja, Panik ontstond najaar 2005 in Wenen, hoewel zanger-gitarist Andreas Spechtl, bassist Stefan Pabst, drummer Manuel Dinhof en klavierspeler Christian Treppo al eerder samen in bands hadden gespeeld. Met het titelloze debuutalbum in 2006 liet de groep een volstrekt oorspronkelijk geluid horen. De volgende platen, ‘The Taste and the Money’ (2007) en ‘The Angst and the Money’ (2009), zorgden voor een doorbraak in de Duitstalige landen — althans in alternatieve rockringen. Zo werd ‘The Taste and the Money’ destijds door het Duitse rockblad SPEX al het belangrijkste Duitstalige rockalbum sinds ‘L’Etat et Moi’ (1995) van Blumfeld genoemd.

In 2008 verhuisde Andreas Spechtl naar Berlijn, ruim een jaar later gevolgd door de rest van de band. Daarin was drummer Dinhof inmiddels vervangen door Sebastian Janata en Thomas Schleicher als tweede gitarist toegevoegd. Afgezien van de muziek doet de bands zich in meer opzichten als eigenzinnig gelden. Zo ging het voorlaatste album vergezeld van een heus artistiek manifest en presenteerde de groep zich op het prestigieuze Oostenrijkse Donaufestival in 2010 niet met een concert, maar met een soundcheck gevolgd door een thetarstuk. Daarnaast toerde men datzelfde jaar door Afrika (!) met concerten in Egypte en Soedan.

Merkel en Sarkozy

‘DMD KIU LIDT’ is Ja, Paniks eerste echte Berlijnse album, wordt in de recensies in vrijwel alle Duitse media benadrukt. Tegelijk zou het juist wel eens de Oostenrijkse achtergrond van Spechtl en dezijnen kunnen zijn die zo nadrukkelijk thema’s als ‘Europa’ en de onder het oppervlak van de samenleving bijna ongemerkt voortsluimerende voedingsbodem voor fascistische tendensen in de songs voelbaar maakt. Het kan ook haast geen toeval zijn dat april 2011 uitgerekend de Oostenrijkse kwaliteitskrant Die Presse ‘DMD KIU LIDT’ als eerste als ‘Gerijpt meesterwerk’ binnenhaalde en vijf sterren — het maximale aantal — gaf (3).

Pièce de résistance van ‘DMD KIU LIDT’ is de afsluitende titelsong. Veertien minuten lang en daarmee zelfs langer dan ‘Sad eyed Lady of the Lowlands’, de slotsong van Dylans klassieke ‘Blonde on Blonde’, waardoor Spechtl zich naar eigen zeggen liet beïnvloeden. Veertien minuten driekwartsmaat. Een lange tekst die door de Oostenrijkse Berlijner met een Ramses Shaffy-achtige passie van climax naar climax gedragen wordt.

‘DMD KIU LIDT’ is de song die het album als geheel samenbindt. Een litanie van paradoxen die samen de werkelijkheid vangen waarvan in de eerste veertien liederen op het album reeds onderdelen zijn uitgelicht. ‘Wat ons kapotmaakt is ook wat ons verenigt’, zingt hij. En ‘Wat ons kapot maakt is wat ons probeert te helen’. Het is niet moeilijk een verband te leggen met bijvoorbeeld de kredietcrisis, veroorzaakt door graaizucht bij de banken en financiële instellingen, en die de overheid tracht te bezweren door weer geld in diezelfde de banken en financiële instellingen te pompen. Niet voor niets vervolgt Spechtl even later met ‘Onze pijn verzachten heeft geen zin omdat onze pijn alleen verdwijnt als dit systeem verdwijnt’. En zo gaat het door, couplet na couplet, terwijl de zang steeds koortsachtiger wordt. En wanhopiger. Merkel en Sarkozy moeten het ontgelden. Europa als maatschappelijk slagveld. Spechtl zingt het nummer alsof het en afscheidsbrief is: Immers, Save the planet, kill yourself — om de cirkel van het album te sluiten.

‘DMD KIU LIDT’ is een indrukwekkende song, ook muzikaal. Een eruptie. De groep speelde het in de studio driemaal, vertelde Spechtl in een interview. De derde versie was de beste. Toch heeft de eerste versie uiteindelijk het album gehaald. Omdat die het meest intens was. Wanhopig intens. En dat woog zwaarder.

In de finale van het monumentale titelstuk zingt Andreas Spechtl dat de belangrijkste coupletten nog moeten komen. Hij zingt ze echter niet meer. Wat volgt is vijf minuten stilte voordat de plaat officieel afgelopen is. De belangrijkste coupletten van de belangrijkste song mag de luisteraar zelf invullen. Omdat bij iedereen de ‘Traurigkeit’ zich op een andere wijze manifesteert. En omdat grote kunst altijd iets interactiefs heeft: De wereld prikkelt de kunstenaar om werk te maken dat weer iets losmaakt bij de kijker of luisteraar. Daardoor staat die kijker of luisteraar weer iets anders in de wereld dan voorheen, waardoor de wereld iets verandert en de kunstenaar ook weer op een iets andere wijze geprikkeld kan worden. Een eindeloos voortgaand proces.

Ik besef dat ik met deze uitweiding het risico loop de indruk te wekken dat het bijzondere van ‘DMD KIU LIDT’ alleen maar met de teksten en het thema achter de cryptische titel te maken heeft. Ten onrechte. Al deze verwijzingen ontdekte ik pas na maanden, toen ik het album met het tekstvel in de hand en Google in de aanslag ging beluisteren. ‘DMD KIU LIDT’ is en blijft in de allereerste plaats een aanstekelijk rockalbum met refreinen, intro’s en breaks die zich onuitwisbaar in je bewustzijn nestelen en die je eerst onwillekeurig begint mee te zingen, totdat onafwendbaar zich de vraag opdringt waar het allemaal om draait. Dan opent zich zo’n fascinerende wereld van ideeën en creativiteit, dat je dieper en dieper wilt. Je kunt je vervolgens ook daadwerkelijk steeds dieper in ‘DMD KIU LIDT’ ingraven. Dat is wat dit album zo betekenisvol maakt.

Dat is zeldzaam in de hedendaagse rockmuziek. Als ik bijvoorbeeld naar de albums kijk die hoog in de ‘jaarlijsten’ van 2011 staan, dan heeft de plaat van Elbow beslist ook diepgang; maar ‘Build a Rocket Boys’ is tegelijk éénduidiger dan ‘DMD KIU LIDT’. Minder een lawine van ideeën. Ook ‘Tot ziens, Justine Keller’ van Spinvis is een betekenisvolle plaat; songs met diepgang, onderling gerelateerd en in muzikaal opzicht rijk aan ideeën. Maar het Spinvis-album spreekt mij als ‘rock’ weer minder aan — het schuurt toch teveel tegen de creatieve kleinkunst aan. En wat belangrijker is: Spinvis laat zijn songs zich afspelen binnen een soort geïsoleerde biotoop, een zelf geschapen universum waarin de grote ‘echte’ wereld zich weliswaar spiegelt, maar hij gaat niet direct de confrontatie met die grote echte wereld — van kredietcrisis, Europa-perikelen, de populisme-olievlek en wat al niet meer — aan, maar altijd via een omweg. Ja, Panik maakte een rockalbum dat nergens een eendimensionale ‘protestplaat’ of iets dergelijks is, maar dat midden in de — Europese — actualiteit van de éénentwintigste eeuw staat.

Het zal ook wederom geen toeval zijn dat Ja, Panik voorjaar 2012 gevraagd is bij te dragen aan het Berlijnse theaterstuk, ‘Katarakt/Brief an Deutschland’ van de spraakmakende regisseur Patrick Wengenroth, waarin de kritische intellectueel Rainald Goetz de degens kruist met Bild-columnist Franz Josef Wagner. Beiden auteurs die zich graag begeven op het snijvlak van de traditie en de populaire cultuur.

‘In dit land bestaat geen onderscheid tussen het economisch noodlot en de mensen zelf,’ schreven Frankfurter Schule-denkers Horkheimer en Adorno halverwege de jaren veertig reeds in hun klassieke werk ’Dialectiek van de Verlichting’. Ruim vijfenzestig jaar later, in het jaar van de wankelste Europese economie sinds decennia. In het jaar van zowel Occupy als van het terugvalen op valse, populistische profeten, presenteert Ja, Panik het popmuzikale equivalent van de vaststelling van de Frankfurters: De manifestatie van het kapitalisme in ons leven is de neerslachtigheid.’

Meer info over Ja, Panik op hun website (clips etc.).

Noten:

1. Max Dax; Die Wochenzeitung #15/2011 (14 april 2011); Andreas Spechtl und Ja, Panik ‘Es ist andersrum: Wir sind allein’

2. Simone Jung; Tip Berlin 29–4–2011; Ja, Panik: DMD KIU LIDT; Die Wahlberliner präsentieren auf ihrem vierten Album Wiener Schmäh und großen Gitarrenpop.

3. Holger Fleischmann; Die Presse 15–4–2011; Reifes Meisterstuck

Originally published at frnkfrt.net.

--

--

peter bruyn
FRNKFRT

Beheers jezelf - beheers de media - wees vrij.