peter bruyn
FRNKFRT
Published in
7 min readJun 17, 2012

--

McCartney en Costello probeerden het, Greenwood en Dessner doen het

Als een componist tevens in een popgroep speelt is alles wat hij schrijft nog niet bij voorbaat popmuziek. En als een popmuzikant een in de klassieke muziek geworteld ensemble — bij voorkeur met strijkers! — als begeleiders inschakelt, verheft hij z’n liedjes nog niet automatisch tot ‘klassiek’.

In het geval van Jonny Greenwood en Bryce Dessner, afgelopen zaterdag in het Muziekgebouw aan het IJ in het kader van het Holland Festival kon er van een misverstand geen sprake zijn. Ja, beiden musici spelen ook in rockgroepen, maar het werk dat ze door het Amsterdam Sinfonietta lieten uitvoeren was volwaardig hedendaags gecomponeerd repertoire.

Vorig jaar stond Bryce Dessner samen met zijn tweelingbroer Aaron ook al op het Holland Festival. Toen voerden ze met musici uit de omgeving van hun Amerikaanse groep The National het zelfgeschreven muziektheaterstuk ‘The Long Count’ uit. Eerlijk gezegd een beetje mislukt project dat geen rockmuziek was, maar ook niets anders wilde worden en bij de toeschouwer niet de beelden opriep die de Dessners ongetwijfeld zelf voor ogen hadden. Daarover werd toen trouwens ook al op Frnkfrt geschreven. (1)
Half mei speelde het Kronos Quartet daarentegen in hetzelfde Muziekgebouw het stuk ‘Aheym’ van Bryce en dat was schitterend.
Dit jaar nodigde het Holland Festival Bryce Dessner wederom uit. Broer Aaron mocht meekomen voor een partijtje gitaar, maar de rest van The National bleef thuis. Nu ook geen muziektheater, maar een ‘gewoon’ concert, waarbij Dessner gekoppeld was aan een andere componist die eveneens bekender is als popmuzikant: Radioheadgitarist Jonny Greenwood. Marketingtechnisch een begrijpelijke, maar inhoudelijk niet de gelukkigst denkbare combi.

In sommige voorbeschouwingen van het concert werd weer gemakkelijk — te gemakkelijk! — over een brug tussen pop en klassiek gesproken. Het Holland Festival zelf bleef in het programmaboekje gelukkig iets terughoudender en hield het bij ‘Twee popiconen schrijven voor orkest’, wat feitelijk natuurlijk correct is. Met ‘popmuziek’ had het concert niets te maken. Net zo min als wanneer het Amsterdam Sinfonietta Trijntje Oosterhuis, Wende Snijders of — komend seizoen! — Ane Brun begeleid, hun repertoire plotseling ‘klassieke muziek’ is. Sterker nog, na Deep Purple in 1969 en Procol Harum in 1972 werken alle mogelijke popartiesten tegenwoordig met orkesten — het Metropole heeft er bijna een dagtaak aan — maar dan gaat het over wat symfonisch poedersuiker op popsongs en weinig anders. Nights of the proms, Symfonica in Rosso, het zijn popmuzikanten met een Mozartpruik en niets anders dan dat.
En andersom, als iemand een stuk schrijft voor een traditionele ensemblebezetting, dan doet het er natuurlijk verder niet toe of die componist daarnaast ook nog eens popmuzikant, marathonloper of pizzabakker is. De kwaliteit van de muziek is het enige wat telt.
Uiteraard help het voor de PR mee als de componist in kwestie ook nog eens een bekende popmuzikant is. Daar weten bijvoorbeeld Paul McCartney, Elvis Costello en Joe Jackson over mee te praten. Alle drie brachten ze de afgelopen decennia albums met hun ‘klassieke composities’ uit op gerenommeerde labels, die op grond van hun naam in eerste instantie ook nog verkochten en dus de investering terug verdienden, maar geen van allen artistiek overeind bleven of een vaste waarde werden in de uitvoeringspraktijk. Hun pogingen worden doorgaans beschouwd als pastiche.

Wat dat betreft is er met Greenwood en Dessner iets wezenlijk anders aan de hand. Bryce Dessner zei het zaterdagavond zelf reeds, in een kort interview met dirigent André de Ridder: Zowel Jonny Greenwood als hij studeerden klassieke muziek voordat de bij een rockgroep gingen spelen. En die studie vormt de basis voor hun composities, niet de rockband.

Bryce Dessner

De eerder genoemde rockgroten — McCartney, Costello en Jackson — beperkten zich bij hun ‘klassieke’ vingeroefeningen ook tot de romantische, of in ieder geval ‘pre-modernistische’ periode. Ook dat is een verschil met Greenwood en Dessner; al is daar eveneens een onderscheid tussen de twee vast te stellen.
In de tweede helft van de twintigste eeuw stond de klassieke muziek steeds meer in het teken van het ‘seriële’ componeren. Muziek waarin — extreem kort door de bocht gesteld — theoretische concepten met betrekking tot toonhoogte, dynamiek en tempo vaak zwaarder wogen dan of de muziek ‘lekker klonk’. De enigen voor wie dat laatste nog op de eerste plaats kwam, waren de schrijvers van toegepaste muziek — filmcomponisten vooral. Mannen als Ennio Morricone, John Barry en Elmer Bernstein gingen stug door met het schrijven van ‘welluidende’ muziek en werden daarom in ‘klassieke’ kringen vaak met een scheef oof aangekeken — maar hun werk bleef wel veel populairder dan dat van de serialisten!
De laatste decennia roeren zich echter ook steeds vaker componisten die niet primair voor film schrijven, maar wel ‘welluidende’ muziek willen brengen. Een goed voorbeeld is de Nederlander Jacob ter Veldhuis, wiens uiterst toegankelijke muziek veel wordt uitgevoerd en populairder is dan het werk van reuzen als Stockhausen of Xenakis.
Terwijl de muziek van Bryce Dessner duidelijk aansluiting zoekt bij de ‘welluidende’ stroming, gaat Greenwood op zijn beurt de invloed van de modernistische stroming niet uit de weg. Niet voor niets is de Poolse avantgardist Krysztof Penderecki voor hem een grote inspirator — niet in de laatste plaats voor de muziek die afgelopen weekend tijdens het Holland Festival te horen was.

De drie gespeelde werken van Bryce Dessner zijn stuk voor stuk narratief van karakter — je krijgt het gevoel dat je een verhaal verteld wordt. Het openingsstuk heeft een harmoniumdrone als basis en lijkt daarbij stevig in de minimaltraditie geworteld. De twee gitaren van Bryce en broer Aaron zijn zoveel mogelijk in het geheel verzonken en dragen vooral bij aan de ‘dronesfeer’.
Ook in het afsluitende ‘St. Carolyn by the Sea’, waarvoor Dessner zich naar eigen zeggen heeft later inspireren door de roman ‘Big Sur’ van Jack Kerouac, spelen de twee elektrische gitaren een rol, maar hier liggen ze nadrukkelijker bovenop het orkestgeluid en wordt het verschil in klank tussen de elektrische gitaren en het traditionele ensemble nadrukkelijker. In de finale zitten zelfs een aantal orkestrale elementen die herinneren aan het samen met Ron Geesin gecomponeerde ‘Atom Heart Mother’ van het gelijknamige Pink Floyd-album uit 1970. Toch nog een ‘popreferentie’, dus.

De twee stukken van Jonny Greenwood die gespeeld worden zijn eigenlijk totaal anders van karakter. Conceptueler.

Jonny Greenwood

Geïnspireerd door de Pool Krysztof Penderecki onderzoekt Greenwood het klankspectrum waarbij hij zich beperkt tot louter strijkers. De ‘There will be Blood’-suite, met muziek uit de gelijknamige succesvolle speelfilm van Paul Thomas Anderson uit 2007 ontpopt zich als een spel met harmonieën tussen de verschillende strijkersgroepen en sluit naadloos aan bij de traditie van eerder genoemde filmcomponisten.
Spectaculairder is het andere stuk van Greenwood, ‘Popcorn Superhet Receiver’, dat hij in 2005 schreef voor het BBC Concert Orchestra en dat een regelrecht antwoord is op Penderecki’s experimenten met ‘white noise’ — clusters strijkersklanken die een breed spectrum van alle mogelijke tonen en tussentonen omvatten. Met veel gevoel voor dynamiek laat de Brit de strijkers van disharmonie naar harmonie gaan en weer terug. Veel snelle pizzicato. Veel ‘bijna-climaxen’ en een permanent creëren van spanningsbogen.

De muziek van Greenwood vraagt, méér dan die van Dessner, om een context. Op een eerder dit jaar bij Nonesuch verschenen cd wordt die geboden door zijn muziek af te wisselen met die van de al genoemde Penderecki. (2) Een perfecte combinatie. Inhoudelijk meer hout snijdend dan die met de Nationalgitarist. Maar hier geldt waarschijnlijk toch hetzelfde als ik vorige week reeds vaststelde ten aanzien van het ‘Popcorn’ concert, eveneens in het kader van het Holland Festival. (3)
Het etiket ‘rockgitarist als componist’ moet blijkbaar potentiële bezoekers over de streep trekken, terwijl Greenwoods muziek in Amerika enkele jaren geleden reeds geprogrammeerd werd in combinatie met werk van bijvoorbeeld John Adams en Gavin Bryars. (4) En ook Dessners muziek voor het Kronos Quartet (5) bewees reeds dat je hem niet meer als een soort ‘gimmick’ hoeft te programmeren. Dit zijn musici die geen brug tussen pop en klassiek slaan. Ze overtuigen zowel aan de ene kant van de kloof als aan de andere kant. Maar de kloof zelf is totaal oninteressant.

The Music of Jonny Greenwood & Bryce Dessner. Za 16 juni 2012, Muziekgebouw aan ’t IJ, Amsterdam.

Noten:
1. The National en de valkuil van de ‘Grote Kunst’
2. Krzysztof Penderecki + Jonny Greenwood — Threnody for the Victims of Hiroshima / Popcorn Superhet Receiver / Polymorphia / 48 Responses to Polymorphia (2012, Nonesuch Records)
3. Ha ha hoger en la la lager: Poeh poeh Popcorn!
4. Worldless Music Series januari 2008
5. Kronos Quartet speelt ‘Aheym’ van Bryce Dessner

Meer Holland Festival 2012 op Frnkfrt.net:
Ha ha hoger en la la lager: Poeh poeh Popcorn!
Song Books van John Cage: Anarchie en een geroosterde boterham
Smartlap geeft knappe ballonnenpop van My Brightest Diamond betekenis

Originally published at frnkfrt.net on June 17, 2012.

--

--

peter bruyn
FRNKFRT

Beheers jezelf - beheers de media - wees vrij.