Simon de Kronkelaar

Simon Joyner live in De Nieuwe Anita, november 2012

peter bruyn
FRNKFRT
4 min readSep 10, 2016

--

Mooi vals is niet lelijk, wordt er wel gezegd. Maar dat blijft natuurlijk een dooddoener. Wat niet wegneemt dat er een categorie popmuzikanten is die juist via de schoenlepel van de ‘cult’ het rockcircuit in konden glijden omdat ze bij hun debuut allesbehalve loepzuiver zongen of speelden. Denk aan Will Oldham ten tijden van zijn eerste Palace Brothers album. Of Bill Callahan toen deze zichzelf nog ‘Smog’ noemde. Iets dergelijks geldt voor Simon Joyner — alleen is er in zijn geval over een tijdspanne van twee decennia nauwelijks iets veranderd, zo bleek zondagavond in De Nieuwe Anita.

Voor Oldham en Callahan geldt, net als voor Joyner trouwens, dat ze in een specifiek poptijdperk wortelen. Hetzelfde poptijdperk. Dat van de lofi, toen de beoordelingscriteria opgerekt werden tot ver voorbij de schoolse ambachtelijkheid. Inmiddels zijn Oldham en Callahan echter op een punt gekomen dat ze het ‘wankelen’ waarmee ze zich ooit in de kijker speelden achter zich hebben gelaten en daarmee ook een groter publiek voor zich gewonnen.
Halverwege de jaren negentig werd de in Omaha, Nebraska, residerende Simon Joyner regelmatig in één adem genoemd met Oldham en Callahan. Het Europese alternatieve rockpubliek sloot hem in de armen toen niemand minder dan John Peel Joyners album ‘The Cowardly Traveller pays his Toll’ in 1994 integraal in zijn BBC-radioprogramma draaide — een eer die voordien slechts The Fall te beurt was gevallen.
Een jaar later werd Joyner uitgenodigd op het Nijmeegse lofi-festival Fast Forward (1) — ‘hometapers-festival heette dat destijds nog, meen ik — en datzelfde jaar bracht hij een album uit op het Nijmeegse Brinkman Records. Wankele muziek waarbij de zanger Joyner voortdurend om de juiste noot heen kronkelt totdat hij die uiteindelijk toch in een stevige houdgreep heeft — of ook niet, zo nu en dan.

Maar de ontwikkeling die Oldham en Callahan sinds hun debuut hebben doorgemaakt, waarbij ze steeds meer binnen de lijntjes kleuren terwijl ze hun markante karakter en klankkleur hebben weten vast te houden, is bij Joyner achterwege ge bleven. Hij bleef met enige frequentie platen maken, maar was het afgelopen anderhalve decennium veel minder op de Europese podia te zien dan de andere twee. Simon schijnt niet zo van touren te houden. Misschien heeft dat er mee te maken, wie zal het zeggen?

Gebleven is in ieder geval die karakteristieke opbouw van de liedjes, waarbij het singersongwritermuntje de ene keer met Dylan en de andere keer met de Cohen-zijde boven komt te liggen. Goede songs. Fascinerende teksten die al een uitgebreide beschouwing op zich rechtvaardigen. Niet voor niets mag Joyner al vele jaren mensen als Beck en Conan Oberst tot zijn bewonderaars rekenen. Trouwens, ook de nadrukkelijke parallellen tussen een aantal van Joyners albums — ‘Hotel Lives’ uit 2001 voorop — en het repertoire van Leonard Cohen, zoder dat die twee elkaar in de weg zitten, is al een verhaal op zich.

In de Amsterdamse Nieuwe Anita laat Joyner eerst een paar solonummers horen. Bezwerende songs zoals het ruim acht minuten voort gaande, en wat titel betreft naar Paul Simon knipogende, ‘The only living Boy in Omaha’. Zodra de zanglijn monotoon blijft, blijft de Amerikaan vocaal ook keurig op de rails, maar bij de eerste de beste melodische bocht hoor je hem zoeken.
Vervolgens laat hij zich begeleiden door de muzikanten van het Nederlandse Bingo Trappers — zelf ook al veteranen uit de lofi-pioniersdagen. En net als Joyner evenmin ooit echt doorgebroken. Vooral als jhet tempo wat omhoog gaat schuift de referentiewijzer significant van Cohen richting Dylan; die houdt immers ook wel van een op enkele akkoorden doordenderende boogie.
Geoefend is er nauwelijks, vertelt Joyner na afloop. Maar zijn liedjes kennen dan slecht schaarse akkoordenwisselingen, zodat het voor de ritmesectie goed inhaken is. En als bassist Wim Elzinga aan de pedalsteelguitar gaat zitten of de leadguitarist — wie is die man? — schitterend in een spiraal om de onvaste zangpartijen van Joyner heen soleert, dan krijgen de songs echt meerwaarde. Nummers van zijn vroegste albums, zoals ‘Oxygene’ uit 1996, worden afgewisseld met recenter werk als ‘The Arsonist’ van het album ‘Out into the Snow’ uit 2009.
En het contrast met de handvol eigen liedjes die de Bingo Trappers bij wijze van voor- en naprogramma spelen is groot. De songs van de Nederlanders mogen dan op papier gevarieerder zijn dan die van de Amerikaan, ze zijn ook vluchtiger en anoniemer. Joyner, hoe monotoon zingend ook, presenteert zich als een intrigerende en nadrukkelijke persoonlijkheid. Dát heeft hij nog altijd gemeen met Oldham en Callahan.

Gebleven is ook de onvaste zang. Telkens als hij van toonhoogte moet veranderen reageert Joyner als een hoogbejaarde bij een roltrap — hij moet die stap zetten, maar weet eigenlijk niet hoe. Dat levert een mooi spanningsveld op, waar hij zijn bescheiden maar trouwe aanhang aan te danken heeft. Dat is waar John Peel destijds ongetwijfeld ook voor viel. Maar het blijft natuurlijk ‘cult’. Heel erg ‘cult’. Zeker in een tijd dat alle denkbare pop-, voice- en personalitycompetities het zingen volgens de regels weer op een voetstuk hebben gehesen.

Gezien: zo 21 nov 2012, De Nieuwe Anita, Amsterdam.

Noten:
1 — Een filmpje van Simon Joyner tijdens het Fast Forward Festival in 1995 in Nijmegen vind je hier.

Website Simon Joyner
Website Bingo Trappers

Originally published at frnkfrt.net.

--

--

peter bruyn
FRNKFRT

Beheers jezelf - beheers de media - wees vrij.