Graewe Reijseger Hemingway

Virtuoos en vrij

peter bruyn
FRNKFRT
Published in
5 min readJul 7, 2020

--

Gerry Hemingway

Slagwerker Gerry Hemingway heb ik pakweg een half dozijn keren zien spelen en éénmaal uitgebreid gesproken. Dat waren ‘ear-‘ en ‘eye-openers’. De Amerikaan Hemingway is een van de beste — of misschien is het beter om te zeggen ‘speltechnisch rijkste’ — slagwerkers ter wereld. Een muzikale klasse die hij gemeen heeft met de Duitse pianist Georg Graewe en de Nederlandse cellist Ernst Reijseger. Improvisatoren. Generatiegenoten ook, want alle drie halverwege de zestig. En alle drie niet alleen technisch virtuoos, maar tevens muzikale vrijdenkers.

Dertig jaar spelen ze inmiddels samen als ‘Graewe Reijseger Hemingway’. In die tijd maakten ze een tiental albums, allemaal ‘live’ opgenomen. De twee meest recente verschenen onlangs en bevatten opnamen die dateren van 2009 in het Beierse Schloss Elmau en van 2014 in het Concertgebouw van Brugge. Muziek die zo geraffineerd klinkt dat het nauwelijks voorstelbaar is dat het van de eerste tot de laatste noot geïmproviseerd tot stand is gekomen.

Toen ik Gerry Hemingway in 2015 sprak, legde hij uit dat er in principe twee methoden van groepsimprovisatie zijn: Goed naar elkaar luisteren en op elkaar reageren, zodat je muzikaal als het ware naar elkaar toe kruipt. Of juist heel consequent je eigen pad te trekken zonder op de anderen te letten. ,,Dat laatste kan muzikaal een heel interessant contrapunt opleveren,’’ vervolgde hij. ,,Ik kan bij improvisaties heel goed op anderen reageren. Daar is veel van mijn spel op gebaseerd. Maar vaak komt het ook neer op een combinatie van die twee improvisatievormen.’’

Dat klinkt mooi. En gemakkelijker dan het in praktijk is, die combinatie van improvisatievormen. Maar het is wel precies wat Graewe, Reijseger en Hemingway meestentijds doen. En zij kunnen het ook; zoals weinig anderen het kunnen.

Georg Graewe neemt vaak het voortouw. Een pianist die beslist niet zuinig is met noten. Hij speelt ook consequent op het klavier en niet of nauwelijks ‘in de piano’, waar nogal wat collega-improvisatoren dol op zijn. Hemingway heeft behalve zijn slagwerk ook een marimba tot zijn beschikking. En Reijseger profiteert ten volle van het feit dat op een cello zo ongeveer het complete register van viool tot contrabas gestreken kan worden. Hij neemt het instrument daarnaast op schoot om de snaren als akoestische (bas)gitaar te tokkelen.

Zo kan het drietal het ene moment als een traditioneel piano-jazztrio met contrabas en drums klinken en het andere moment experimenteren met de harmonieën van piano, marimba en pizzicato. Strijk, slag, staccato, het is niet alleen allemaal mogelijk maar het komt ook allemaal voortdurend voorbij. Schijnbaar achteloos als een conversatie van oude vrienden die alle kanten op gaat, maar nooit verzandt en telkens weer een niet mis te verstane muzikale conclusie oplevert.

Vaak wordt er gezegd of geschreven dat goede musici, ook als ze improviseren, een ‘verhaal’ vertellen. Onlangs was ik bij een talkshow waar een schrijver van liedjes voor ondermeer Marco Borsato twee muzikanten van een landelijk bekende popgroep ondervroeg over het proces van ‘songschrijven’. Maar ook over de interpretatie van het resultaat en het verschijnsel dat de luisteraar soms een heel ander ‘verhaal’ in de muziek hoort dan de muzikant in kwestie er in gelegd meent te hebben. Maar waarom zou muziek een betekenis moeten hebben die verder gaat dan de gespeelde noten zelf, kun je je afvragen? Was ‘De Vier Jaargetijden’ van Vivaldi minder mooi geweest als hij er niet bij had gezegd dat de delen ‘Lente’, ‘Zomer’, ‘Herfst’ en ‘Winter’ verklankten, maar ze gewoon 1 tot en met 4 had genoemd?

Niet zonder reden heten de vijf geïmproviseerde stukken op de ‘Beierse’ plaat van het trio ‘Kammer l’ tot en met ‘Kammer V’ en de drie op het Brugse album ‘Cadrage l’ tot en met ‘Cadrage lll’. Van Hemingway is bekend dat hij zich graag laat inspireren door geluiden uit de natuur. Omgevingsgeluiden. Maar ook daar moet niet iets anders achter gezocht worden dan wat het is. Of, zoals hij bij het gesprek in 2015 verklaarde: ,,Ja, dat is fascinerend. Als we geluiden in de natuur horen, zoals zingende vogels of het ruisen van het gebladerte, dan zijn we geneigd om dat als perfecte, zinvolle klanken te ervaren. Maar dat is natuurlijk onzin. Dat is gewoon allemaal toeval. Wij mensen zijn het die er de zin aan geven.’’

En dan zit er tenslotte nóg een heel interessant aspect aan de albums van Graewe Reijseger Hemingway. Livemuziek is van zichzelf al ‘time based art’. Zodra een stuk gespeeld is, is het weer weg. Live improvisatie is dan in feite time based art in het kwadraat: De muziek wordt op het moment van spelen gecomponeerd. Dus na afloop is niet alleen de muziek weg, maar ook de compositie. Indien de improvisatie echter wordt vastgelegd, zoals op deze twee platen, blijven zowel de compositie als de uitvoering bestaan. Dat biedt de mogelijkheid om de gespeelde improvisatie — eventueel met tussenkomst van vastleggen op partuur — nogmaals uit te voeren. En nogmaals. De improvisatie kan zo dus een ‘repertoirestuk’ worden.

Dat lijkt een onnozele vaststelling, maar het is in feite hoe onze populaire muziek ontstaan is. Amerikaanse folksongs als ‘Goodnight Irene’, ‘In the Pines’ en ‘The Midnight Special’ bestonden allang voordat muzikanten platen opnamen. Ze werden mondeling overgeleverd en omdat vaak de exacte tekst of melodie niet werd onthouden maakte iedereen er zijn of haar eigen versie van. Totdat de liedjes begin twintigste eeuw vastgelegd werden op platen. Iemand als Leadbelly was daar erg vroeg bij, zette de drie voornoemde songs als eerste — of één van de eersten — op een 78-toeren plaat en was ook nog zo slim om daar zijn eigen naam als componist en tekstschrijver bij te laten vermelden. Daarmee was zijn versie van die liedjes — in feite één van de vele — de definitieve versie geworden en het ijkpunt voor allen die die nummers na hem speelden, tot Nirvana aan toe.

Zoiets zal Graewe Reijseger Hemingway minder snel overkomen. Het is niet waarschijnlijk dat bijvoorbeeld hun ‘Kammer 1’ tot een ‘evergreen’ uitgroeit die door de glazenwasser op de ladder gefloten wordt. Maar we leven wel een tijd dat conservatoriumstudenten aan jazzafdeling solo’s van Coltrane of Miles, die ze bij één enkel concert geblazen hebben, noot voor noot na kunnen spelen — soms zelfs uit het hoofd — en dat komt toch al een flinke stap in de buurt.

Peter Bruyn

Kammern 1 — V (2019, Auricle Records)

Concertgebouw brugge 2014 (2019, FS Records)

--

--

peter bruyn
FRNKFRT

Beheers jezelf - beheers de media - wees vrij.