Wolf Eyes: Klankverzoeners
De mooiste muziek is muziek die zich mondjesmaat, stapje voor stapje prijs geeft. Het tegenovergestelde van wat Horkheimer en Adorno in hun klassieker ‘Dialektiek van de Verlichting’ ‘cultuurindustrie’ noemen (1). Dat met name Adorno gelijk alle niet-klassieke muziek op één commerciële hoop gooide is wat kort door de bocht gebleken — en kostte hem in de jaren zestig ook nogal wat aanhang — maar dat doet niets af aan de in de kern van de zaak treffende analyse van beide Frankfurters die toen ze het werk schreven reeds als bannelingen in de Verenigde Staten woonden, maar dat terzijde. Hun analyse onderstreept ook het wezenlijke verschil tussen de muziek van Wolf Eyes en — ik noem naar een dwarsstraat — Eurovisiekandidaat Douwe Bob.
Afgelopen weekeinde waren ze weer in ons land als één van de headliners van Incubate: Wolf Eyes. Ik volg de groep sinds pakweg het begin van deze eeuw. ‘Noise’ was destijds het voor de hand liggende muzikale etiket. Wat dat betreft is er sindsdien veel veranderd.
In 2004 verschenen zowel Wolf Eyes’ album ‘Burned Mind’ — bij Sub Pop (2) en daardoor hun eerste plaat die overal leverbaar was — en U2’s ‘How to dismantle an Atomic Bomb’. Ik schreef er destijds over in Utrechts Nieuwsblad (3). U2 had weliswaar de naam de groep te zijn die de vinger aan de maatschappelijke pols hield, maar het was ‘Burned Mind’ dat de totale verwarring in de ‘post-9/11 periode’ verklankte. George W Bush ging zijn tweede presidentsperiode in en leek met zijn War on Terror het spoor volkomen bijster. U2 smeerde misschien een verlichtend zalfje, maar Wolf Eyes megde de maatschappelijke wonden genadeloos bloot en liet niet na er ook nog wat zout in te strooien.
Niet dat ze dat met politieke slogans deden. Integendeel. Toen ik de mannen in 2005 interviewde voor Gonzo (circus) (4) weigerden ze hun muziek op enigerlei wijze te duiden. Wel spraken ze nadrukkelijk van ‘songs’ en lieten er geen misverstand over bestaan dat ze vooral veel plezier hadden bij het maken van hun muziek. Wat allemaal niet wegneemt dat de beklemmende klanklawines van Wolf Eyes in praktijk feilloos de tijdgeest — waarin nuances steeds meer naar de marges verdwenen — reflecteerden.
Sindsdien zag ik de band zes of zeven keer. In 2007 bijvoorbeeld in het Haarlemse Patronaat en stelde in Haarlems Dagblad (5) vast dat Wolf Eyes nog altijd met zwarte verf op zwart linnen schilderde, maar dat er toch wat meer lucht in de muziek gekomen was. Een paar jaar later, in het Utrechtse Ekko leek het weer wat minder zwaar. Bush had inmiddels het Witte Huis over moeten doen aan Obama. Er gloorde wat hoop. Wellicht was dat — onbewust — de achterliggende reden. En in 2013 in het Amsterdamse Occii ademde de muziek inmiddels zoveel, dat er zelfs ruimte was voor dwarsfluitpartijen van John Olson en dat hij zijn altsax niet meer steevast als scheepshoorn liet klinken.
Die tendens zet Wolf Eyes nu tijdens Incubate voort. In verhevigde mate zelfs en nadrukkelijk méér gefocust. Het optreden begint al ingetogen. Onheilspellend ingetogen, bijna. Zoals een gefluisterde bedreiging vaak gevaarlijker klinkt dan een geschreeuwde. Een collage van besluipende klanken waar je als luisteraar geen vat op krijgt omdat je tevergeefs naar de samenhang zoekt.
John Olson
Maar dan gebeurt er iets interessants. De altsax en fluiten van John Olson, de gitaar van ‘Crazy’ Jim Baljo en de stem en mondharmonica van Nate Young lijken elkaar te vinden. Niet in een klef sentimentele harmonie, maar wel in iets wat je als ‘klankverzoening’ zou kunnen interpreteren. Wellicht zelfs als reactie op de confrontatie die alom gemeengoed geworden lijkt in de samenleving.
Drie muzikanten in balans. Zondermeer. Soms gaan alle drie in toonhoogte omlaag en wordt het bijna Sunn0)))-achtig. Of Olson pakt één van zijn zelfgebouwde blaasinstrumenten, zoals een klarinetmondstuk bevestigd op een metalen pijp die in tweeën splitst waardoor hij meerdere noten tegelijk kan blazen.
Er wordt veel met het ‘loopstation’ gewerkt. En met stemvervormers en –verdubbelaars. Wolf Eyes zet een zorgvuldig samengestelde soep van klanken voor, maar het is weldegelijk aan de luisteraar om te beslissen wat hij of zij daar uit lepelt.
Véél meer dan voorheen schuurt de muziek van Wolf Eyes aan tegen wat traditioneel als ‘mooi’ bestempeld wordt, maar de groep blijft zich weldegelijk binnen het eigen idioom bewegen. Het verschil met tien jaar en langer geleden lijkt vooral dat de groep de behoefte niet meer lijkt te hebben om de meer traditionele muziekvormen te schofferen. Wat niet betekent dat de luisteraar nu minder aan het werk wordt gezet.
Vooral het lange, ingetogen openingsstuk kan beluisterd worden als drie stemmen die met ieder een andere woordenschat samen één verhaal vertellen — al mag de luisteraar zelf de woorden in de juiste volgorde plaatsen.
In de finale wordt het allemaal steviger, al heeft Wolf Eyes de ‘noise om de noise’ reeds lang achter zich gelaten — als die er al ooit geweest is. De band komt zelfs gevaarlijk dicht bij de ‘rock’ als Nate Young in de finale bijna als Springsteen zingt — maar dan wel een Springsteen met Merzbow als begeleidingsband. Muziek niet zozeer onwaarschijnlijk, maar toch weldegelijk ongemakkelijk is. Of beter: ongemakkelijk lijkt door de gewenning aan hapklare popmuziek waar iedereen vandaag de dag, gewild of ongewild aan blootgesteld word. En zelfs de kwaliteitskranten en meest serieuze omroepen doen daar aan mee. Misschien verklankt de muziek van Wolf Eyes wel geluid van Adorno die zich omdraait in zijn graf.
Peter Bruyn
Nate Young & Jim Baljo
Gezien: zo 15 mei 2016. 013, Incubate Festival, Tilburg
Noten:
1 — Dialectiek van de Verlichting; Horkheimer, Max & Adorno, Theodor D.; Oorspr. 1944, Social Studies Association, NY. Ned. vertaling 2007, Boom, Amsterdam
2 — Burned Mind. Uitgebracht in 2004 bij Sub Pop Te beluisteren via Bandcamp
3 — ‘Niet U2 maar Wolf Eyes belangrijkste van 2004’; Bruyn, Peter. In Utrechts Nieuwsblad 29 nov 2004
4 — Wolf Eyes; De hel, dat zijn de Wolfsogen; Bruyn, Peter. In Gonzo (circus) 70, aug/sept 2005
5 — Wolfsogen die waken aan de poorten van de hel; Bruyn Peter. In Haarlems Dagblad 6 apr 2007
Originally published at frnkfrt.net on May 16, 2016.