Hoe Jamie van Lede ruimte maakt door vooral dingen te laten en gezelligheid

Happyplaces Stories (video)

Marcel Kampman
Happyplaces Stories
20 min readJul 7, 2017

--

Sinterklaas

‘Ik ben architect geworden dankzij Sinterklaas. Ik kreeg van Sinterklaas, ik heb daar nog wel een foto van, dat ik daar ik mij Mickey Mouse trui sta met een Playmobil-kapsel. Dat ik toen van Sinterklaas een houten gereedschapskist kreeg met een zaagje, een hamer en een schroevendraaier. Een soort van intens geluk, ik had geen idee wat het was, maar dat had iets grotemenserigs en toen ben ik met allerlei resthoutjes gaan timmeren. En op een gegeven moment heb ik een huisje getimmerd, heel archaïsch dingetje met een dakje, muurtjes. En dat heeft mijn vader toen in een boom opgehangen en een week later zat er een vogelnest in. En toen zei ik: ‘Wat! Dat heb ik gemaakt en die vogel is daar een leven in gaan leiden’ en ik vond dat zó bijzonder. Toen zij hij: ‘Dat is wat architecten doen.’ Toen landde het. Dat het ’t meest bijzondere vak op aarde was: een ruimte creëren voor leven, nieuwe dingen, eieren, vogeltjes, maar ook mensen, dromen en… alles eigenlijk. Dus Sinterklaas, nog bedankt, het gaat ver terug.

Dingen laten

Maar dat gevoel, dat intense blije gevoel dat moet je proberen vast te houden. Ik heb er ook het grootste plezier in in mijn ontwerpen. En ook het maken van maquettes. Als iets af is. Ik kan daar uren naar blijven staren of als een project af is. Ik kan daar uren in blijven zitten en denken: ‘Goh, wat is het bijzonder.’ Het is transcendent bijna, het overstijgt jezelf. Want je ontdekt ook dingen die je niet bedacht hebt. Die zoninstraling, die reflectie van het material, of de kleur die door bloedt in het tafelblad van de rode lamp die boven je hangt. Dat zijn allemaal die je niet bedacht hebt, maar die in een keer wél gaan slagen. En hoe vaker je dit doet, hoe beter je daar in wordt. En dat is intuïtie. Af en toe de dingen de dingen laten en merken dat het soms goed gaat.

Ontmoetingsplek

Natascha, mijn vrouw, en ik wilden altijd een ontmoetingsplek creëren. Dus toen we nog in het begin van onze jonge studentencarrière in Rotterdam woonden, hadden we bedacht dat we Rotown later zouden kopen, de muziek zouden behouden, het restaurant zouden behouden. Maar er zou een grote bibliotheek komen. En Natascha zou haar advieswerk gaan doen met een gebakje erbij. Open huis, ontmoetingen, een centrale plek in de stad voor gelijkgezinden. En die gelijkgezindheid zat rond de thema’s inspiratie, duurzaamheid en creativiteit. Maar aan de andere kant wilden we ook een groene omgeving. Dus de grote droom was de achterdeur in Drenthe en de voordeur in Rotterdam. Totdat we hier kwamen. Ik op een bruiloft was, waar we waren uitgenodigd Natascha was zwanger van ons nu oudste kind, dus die zou rijden, dus ik mocht een biertje drinken. Op een gegeven moment ben ik het weiland ingelopen, half in de sloot gaan staan, kon net mijn biertje redden, en zag toen de Euromast in de verte liggen. Dat was een soort intens geluk, dat dit de plek was waar we naar gezocht hadden.

Potentie ruimte

Maar, wat was dan de waarde van die plek. Dat was de nabijheid van de stad en het groen. Het was ook vooral de fysieke ruimte, dus de vierkante meters om dingen te doen, te ontwikkelen. Niet alleen voor mezelf, maar ook om dingen te delen. Dus we doen hier ook van alles. Zoals feesten organiseren en festivalletjes. En het leuke van zo’n boerenschuur is, is dat het pretentieloos is. Het is heel functioneel gebouwd. Je had vroeger als boer een paar bomen waarmee je spanten kon timmeren. Je had riet waarmee je een dak kon dekken. Je had wat klei waarmee je stenen kon bakken. En daar maakte je het meest rudimentaire functionele gebouw mee. En dat is een boerenschuur geworden. En het aardige daarvan is dat, ook van die ruimte hier achter me, dat je er een feest kunt geven, je kunt er eten, je kunt er een zaagbankje neerzetten, je kunt er 20 mensen laten logeren. En je kan er 30 koeien neerzetten als je het wilt. Dat is het leuke van ruimte, is dat het een behoefte vervult. Of in ieder geval de potentie heeft om een behoefte te vervullen.

Japans geluk

In Japanse huizen zie je dat ook. Dat vind ik altijd interessant. Wonen doen wij in de woonkamer. Eten in de eetkamer, slapen in de slaapkamer. Maar in Japan is een huis veel flexibeler. Dus je zit op een plek en afhankelijk van de behoefte die er is, eten, slapen, samenzijn, wat dan ook, wordt de ruimte aangepast met die verschuifbare panelen van die Japanse woningen. En af en toe wordt er een matje bij gerold. Het principe van de tatami-mat, dat is het stramien waar de Japanse woning op gebaseerd is. Er wordt gezegd: ‘Twee matjes nodig om te slapen, ééntje om op te eten’, dus de hele indeling van de woning is daarop gebaseerd. En het Japanse huis is ook niet meer dan een dak wat regen en wind buiten moet houden. En ook de buitengevel is verschuifbaar. Zodat je altijd weer die relatie met de natuur hebt. En dat zijn eigenlijk de meest fundamentele benodigdheden in een plek om happy te worden.

Cosmos

Ik ben nu vooral aan het ‘zijn’. Na drie jaar bouwen aan deze boerderij wordt het tijd om er van te genieten. Dat is ook het authentieke gevoel dat je indertijd bij het maken van boomhutten had. Ook al ben ik architect, ik ging nooit met een bouwtekening de boom in. Maar met een zaag, wat hout en wat spijkers en dan keken we wel wat er gebeurde. En zo is het hier eigenlijk ook gegaan. Waar we nu zitten, dat bestond twee jaar geleden niet, nu is het een ruimte. Ik zie het ook bij mijn kinderen, als ze een tent bouwen, dan is er niks en op een gegeven moment is er een soort micro-cosmos waarin ze intens gelukkig zijn. Wij grote mensen zijn een beetje vergeten hoe dat werkt. Of hoe je dat ook al weer doet. Maar, na drie jaar plek creëren wordt het tijd om te zijn en je erin te bevinden. En te ontdekken. En de volgende stap te gaan maken. Te kijken wat er nog meer kan, beter kan. Zo is het ook met mijn eigen projecten.

Het leven van een gebouw

Het mooiste citaat wat ik van toepassing vind op veel architecten, is dat ‘een leven van een gebouw pas begint als een architect er klaar mee is’. Veel architecten hebben de neiging om alles te beheersen, te controleren en te zich zorgen te maken of de tandenborstel straks wel past bij de hippe designwasbak. Maar ik vind het juist heel fascinerend om te zien wat er met een gebouw in de loop der jaren gebeurt. Honderd jaar geleden stonden hier koeien, nu is dat anders geworden. Dat was niet voorzien en dat maakt het interessant. Ik ben eigenlijk heel TU Delft opgeleid. Dat ontwerpen ‘problemen oplossen’ is. Je begint met een blanco vel, je hebt een budget, een opdrachtgever, een welstand en een locatie. Het leuke daarvan is dat je gaat schetsen en op een gegeven moment komt daar een idee uit. En dat heet dan ‘ontwerp’. Mijn wereld wordt leuker als ik daar extra problemen, aan toevoeg. Namelijk de wens om duurzaam te bouwen, of energiezuinig te bouwen, of na te denken over wat het in de toekomst zou kunnen worden, als ik als architect en opdrachtgevers er niet meer zijn. Het leuke is dat een soort van complexiteit met zich meebrengt waardoor die ene schets waar je naar toe werkt veel interessanter wordt. Dan heb je een veel blijer ‘euraka’-moment.

Open voor gebeurtenissen

Een huis ontwerpen is niet zo heel ingewikkeld. Een opdrachtgever tevreden stellen is ook niet zo ingewikkeld. Maar het is juist interessant als een opdrachtgever naar je toe komt en zegt: ‘Ik weet precies wat ik wil. Het moet een paarse ronde bungalow zijn.’ En je luistert, je voegt er complexiteit aan toe en je komt op een blauwe vierkante toren. En dat dan je opdrachtgever zegt: ‘Goh, dat is eigenlijk precies wat ik bedoelde’. Dan heb je het goed gedaan. Dat is met name het gedeelte wat het voor mij interessant maakt. Openstaan voor de plotselinge gebeurtenissen die er kunnen komen, maar wel constant complexiteit toevoegen. Als je mij een blanco cheque geeft en een blanco velletje papier, dan ben ik radeloos, dan weet ik niet wat ik moet doen. In architectuur heb je typologiën. Dat refereert aan het type woningen en met name ook archetypes, maar het is wat ik daarnet al zei. Een gebouw is veel meer dan een dak en de muren. Het is de plek, het is de wens die vervuld wordt om daar iets neer te zetten wat bijvoorbeeld energiezuinig is, de leefpatronen van de bewoners, de lichtinval twee minuten over kwart over drie. Dat mooie plekje wat dan uitgelicht wordt en wat je daarmee doet. Vaak moet je ook dingen laten. We hebben regelmatig dingen die niet ontworpen zijn. Dat blijkt dan vaak de beste plek in het huis te worden. Dus, open staan voor gebeurtenissen en kritisch zijn.

Een eigen leven

Voor een gebouw heb je een goede architect nodig, maar voor een echt gebouw heb je een goede opdrachtgever nodig. Die bereid is dat proces te doorlopen. Daarom ben ik gestopt met projectontwikkelaarsprojecten. Want je weet niet voor wie je bouwt. Het is een generieke bewoner. Waardoor je opdrachtgever ook generiek wordt. Daar valt eigenlijk niet voor te ontwerpen. Althans niet op de manier waarop ik zou willen ontwerpen. Twintig jaar later moet je er ook als architect nog langs kunnen rijden en je af vragen of je er nog steeds achter staat. Of er trots op bent. Maar het liefst herken je het helemaal niet meer omdat het gebouw een eigen leven is gaan leiden. Een verdieping erbij, een aanbouw, een ander materiaal, een likje verf. Architectuur moet robuust zijn. Richard Meier, de Amerikaanse architect van het stadhuis van Den Haag, die heeft bedongen toen hij de opdracht kreeg, dat de burgemeester van Den Haag hem moet bellen als hij de kleur van de gordijnen wil wijzigen. Dat zijn idiote taferelen die helemaal niet bij mij passen.

Je eigen huis bouwen

‘Tijd’ is heel erg belangrijk in mijn werk. Zeker als je over duurzaamheid praat, speelt tijd daarin een grote rol. Ik houd regelmatig een plaatje bij opdrachtgevers voor van de Prinsengracht in Amsterdam bij nacht, een mooie foto. En Heerhugowaard: allemaal radiale huisjes, allemaal op de zon gericht, allemaal leuk kleurtje, allemaal identiek. De ene lekt energie, staat al 400 jaar en wordt gewaardeerd, omarmd. De ander is zielloos. Maar heeft een nul-energierekening. En dan is de grote vraag: wat is duurzaam? En ik denk dat we allemaal wel hetzelfde antwoord zouden geven op die vraag. Je hebt een opdrachtgever die met een Excel-bestand aan komt. Die moet je tien keer vragen wat hij mooi vindt. En dat moet je gaan ontdekken. En je hebt opdrachtgevers die knipsels en plaksels aankomen, moodboards, gevoelens, vakantiefoto’s, noem maar op. Of een ansichtkaart van dat ene huis in Mallorca. En dat programma van eisen, als je het zo mag noemen, moet je dan doorgronden om te snappen waar het huis überhaupt gebouwd gaat worden, hoeveel kamers erin moeten.

Ik heb met beide type opdrachtgevers een klik. De ene is meer linker hersenhelft en daar moet je meer rechter aan toevoegen. En de ander is precies het omgekeerde. En beide leveren hele interessante processen op. Maar je moet een elkaar-leren-kennen-traject aangaan om iets te kunnen gaan ontwerpen en te gaan bouwen. Het verschil tussen huis en thuis heeft met betrokkenheid te maken. Van oudsher bouwde je zelf je eigen huis en dat hebben we de laatste 100.000 jaar gedaan, totdat er een soort industriële revolutie kwam waarbij de bouwer, de bewoner, de ontwerper drie gescheiden figuren werden, Duits filosoof Heidegger zei: ‘Om te kunnen leven moet je ook kunnen bouwen’. Dat betekende dat je je eigen cosmos creëerde. En het belangrijkste cosmos waar je je thuis in voelde was je huis. Dus je moest dat kunnen creëren. Maar dat is natuurlijk een gepasseerd station in de westerse maatschappij. Het bouwen van je eigen huis.

Maar het grootste deel van de wereld gebeurt dat nog steeds. Ik geloof dat tweederde van de gebouwen op aarde door de bewoners zelf worden gebouwd. Dan hebben we het over krottenwijken, en plaggenhutten in Afrika. Dat zijn niet mindere woningen. Waar je het ook nog in ziet is het fenomeen van ‘barn raising’, waarbij een hele gemeenschap een schuur voor het dorp bouwde. De oudste man uit het dorp die wist nog hoe je een pen-gat-verbinding moest maken. En de jongere mannen waren sterk, dus die konden het spant hijsen. En de vrouwen die hielpen door spulletjes aan te leveren. En het dorp van voedsel te voorzien. Daar zat een soort van communale identiteit in dat gebouw. En dat is natuurlijk al een hele tijd geleden verloren gegaan.

Ziel en identiteit

Tegenwoordig bemoeit de staat zich er ook nog mee. Met welstanden en bouwbesluiten. En je ziet ook op het moment dat het los wordt gelaten, dat je in de welstandsvrije wijkjes terecht komt, dan heb je de UFO naast de boerderette naast het Rococo paleisje. Want iedereen wil zijn eigen identiteit creëren. Maar ook daar wordt de ziel uit de straat geslagen. Want als jij vanuit je UFO woning uit het keukenraam kijkt dan zit je alsnog naar het Rococo paleisje aan te kijken. Dat zijn we heel erg kwijt, de ziel.

Kijk eens naar een krottenwijk, waar ik een grote fascinatie voor heb. Het zijn sowieso de meest ‘groene’ plekken. Het zijn altijd gerecyclede materialen, lage energie, loopafstanden van voorzieningen. Maar er zit wel altijd een architecturale eenheid in een krottenwijk. Waar een soort schoonheid in zit. Ik weet niet of geluk daar in zit, maar ik denk dat gemeenschapszin een belangrijk fenomeen is. En dat vind je eerder in de krottenwijk terug dan in de gemiddelde stedelijke woning of de Vinex-wijk. Dit is te gechargeerd om waar te zijn, maar ik denk dat geluk heel erg met plek en te maken heeft. Een gevleugelde uitspraak in de architectuur is dat een kathedraal architectuur is en een fietsenstallinkje een gebouw. Maar het grootste deel van de dingen die architecten produceren zijn gebouwen en hoeven niet allemaal architectuur te zijn. We hoeven niet allemaal monumenten te bouwen voor koningen en keizers en piramides en kathedralen. Dus het creëren van een plek is wat menseigen is en als je daarin betrokken bent, want daar begon je vraag mee, in relatie tot die opdrachtgever, dan is de kans dat je daar gelukkig wordt veel groter dan wanneer je dat niet kunt doen.

Je ziet het in Mongolië ook, waar Stalinistische sociale projecten, gebouwd zijn en uiteindelijk de voorgevels eruit zijn gesloopt en er toch weer vilten matten in zijn gebreid om er een soort eigenheid aan te geven. Ik denk dat menseigen is om dat te doen. Alleen het wordt vaak steeds moeilijker. Ik kan me voorstellen dat je een soort ruimte creëert en dat dat een bepaald soort mensen aantrekt. Ik denk ook dat het mogelijk is om een ruimte creëren en er bepaalde atmosferen in aan toe te voegen.

Atmosfeer

Atmosfeer is natuurlijk een heel vaag ondefinieerbaar metafysisch begrip, maar ik denk dat we allemaal begrijpen welke ruimte het wel of niet heeft. Ik denk dat het niet meer wordt aangeleerd. Hoe je daar iets mee kunt doen. Het woord atmosfeer, of de ziel van een gebouw. Ik krijg vaak de vraag waarom nieuwbouwwoningen zo zielloos zijn en oude wat minder. Ik denk dat er verschillende antwoorden op denkbaar zijn. Eentje is dat alles wat klote is, we al hebben gesloopt. Dus wat er nu nog staat, dat is kennelijk goed. En dat ‘kennelijk’ moet je dan gaan analyseren waarom dat zo is. Maar ik geloof ook wel dat er een bepaalde organische manier van bouwen was, een menselijke schaal, die een plek een ziel gaven. En die het daardoor een fijne atmosfeer gaven. Bij veel architecten is het woord gezellig ook verboden. Je mag het woord gezellig niet noemen. Maar het is de meest menselijke beschrijving van een ruimte. Dat je daar met een gezelschap, dat je daar samen in kan zijn, dat je daar in kunt leven. Ik ga het toch maar gewoon zeggen: ‘Ik zou een gezellige ruimte willen maken en kijken wat er gebeurt.’

Dat komt wel een keer

Een vriend van me woont hier verderop. Als we het over nabuurschap hebben, waar het woord neighbour vandaan komt. Zijn vrouw heeft een paard, dat hier in het weiland staat. Op een gegeven moment komt hij thuis, ligt zijn schuur helemaal vol met hooi. En zijn vrouw komt thuis en zegt: ‘Joh, wat fijn dat je dat voor mij geregeld hebt.’ Hij zegt: ‘Dat heb ik niet geregeld, dat heb jij toch gedaan?’ ‘Nee, dat heb ik niet gedaan.’ Niemand wist waar dat hooi vandaan kwam. Dus ging hij naar de buurman en vroeg of hij wist waar het hooi vandaan kwam: ‘Waarschijnlijk reed er een boer langs, die zag dat je paard zonder zat dus die heeft gewoon die schuur volgegooid.’ Zegt hij: ‘Oh, werkt het hier zo?’ ‘Ja, dat werkt hier zo.’ ‘Maar hoe betaal ik hem dan?’ ‘Dat komt wel een keer.’ Op een gegeven moment vindt hij in zijn brievenbus een briefje met ‘50 euro voor hooi’. Maar weer geen naam. Dus weer naar de buurman toe: ‘Hoe moet ik nou betalen, hoe weet ik nou wie het is?’ Dus dat heeft hij ook gedaan. Maar hij wilde ook graag weten wie het was. Dus hij heeft bij dat briefje gezegd: ‘Dank je wel voor het hooi, maar wie ben je?’ Dat bleek een buurman van een paar huizen verder te zijn.

Codes

Maar het idee dat je elkaar helpt in een gemeenschap is natuurlijk een groot verloren goed. Wij wonen hier op een dijk in gebouwen die allemaal oorspronkelijk een boerderij waren en er zijn hier ook codes. Die niet meer gelden, maar wel interessant zijn. Bijvoorbeeld: als mijn vader zou komen te overlijden dan moet volgens mij de buurman rechts het vee verzorgen en voorkomen dat de visite langskomt. En als mijn moeder komt te overlijden, dat zou de buurman links dat moeten doen. Dit soort codes zijn eindeloos fascinerend in samen wonen. We hadden het over ‘gezelligheid’ en de herkomst van het woord ‘gezelschap’. Het samenzijn heeft codes en die codes zijn zo interessant. Helaas mis je die in veel nieuwbouwcultuur.

Wildernis

Ik denk dat er een hele grote focus zit op het esthetische en formele aspect van de architectuur. Terwijl bouwen juist ging over veiligheid en comfort. Een afscheiding van de grote boze buitenwereld. Je ziet ook dat ‘wildernis’, nu een soort ‘wow’-acceptatie heeft. Ik ga binnenkort met een vriend naar het enige oerbos in Polen op de grens van Polen en Wit-Rusland waar nog wilde bizons en wolven leven. Ik ga dat opzoeken. Wildernis is iets dat je in je tuin wilt halen. Maar ik geloof dat de term wildernis 300 keer in de Bijbel voor komt, en altijd altijd als straf. Of als iets waar je naar verbannen zou worden. Of als iets onherbergzaams. Dus bouwen ging altijd het afscheiden van die wildernis, van die boze buitenwereld. Daar is een soort introverte kijk op bouwen voortgekomen. Die vooral op vorm en esthetiek is gaan focussen. Waardoor al die andere aspecten van bouwen, ook de zintuigen vergeten zijn.

Zintuigen

Je hebt een mooi hoofdstuk in een boek, daarin vertelt Victor Papanek, een bekend ontwerper die hier nog aan de TU Delft heeft lesgegeven, dat hij aan zijn bureau zit te werken. En iemand die zit een architectuurblaadje door te nemen en die zegt: ‘Goh, wat een fantastisch gebouw.’ Zegt-ie: ‘Hoe weet je dat?’ ‘Dat zie ik aan die foto.’ Hij zegt: ‘Hoe kan je nou aan een foto zien dat iets een fantastisch gebouw is? Je hoort het niet, je proef het niet, je ruikt het niet, je voelt het niet.’

We hebben vijf zintuigen. Volgens Roelof Steiner hebben we er zelfs 12. En er zijn allerlei zesde zintuigen die ook met ruimtebeleving te maken hebben. Maar het is een esthetisch vak geworden. Het product van een architect is ook de flashy rendering waar het altijd mooi weer is, iedereen mooi, iedereen happy. Maar de akoestiek van een ruimte is misschien wel net zo belangrijk in de beleving van de ruimte als het visuele aspect. De geur van hout in deze ruimte — toen we deze spanten doorzaagden na 150 jaar dienst te hebben gedaan kwam de dennengeur er weer uit. En als je heel goed ruikt, dan ruik je dat nog steeds. En dat draagt bij aan de sfeer van de ruimte. Ik denk dat de platgeslagen betonnen tunnelbouw Vinex woning teveel een esthetisch formeel ding is geworden waar al die andere belangrijke aspecten niet meer in voorkomen. Onderbewust missen we dat.

Horen dat een deur open staat. Je hoort dat een wand hol is. Er zijn blinde mensen die door middel van klikgeluiden een ruimte kunnen vatten, of afstand kunnen inschatten. Dat wordt al sinds de tijd van Diderot beschreven. Een soort Batman-echolocatie, daarmee kunnen ze zonder stok door een ruimte omdat ze door de perceptie van akoestiek precies weten hoe die ruimte in elkaar zit. Dat is in de visuele wereld waarin we leven verdwenen. Alles zintuiglijk op je af gebombardeerd. Maar die zintuiglijkheden zijn niet verdwenen. We ruiken nog meer dan dat we beseffen. We horen nog meer dan we beseffen. En dat draagt wel bij aan de beleving van een ruimte. En het gevoel van veiligheid. Of het gevoel van comfort.

Dat is ook zoiets: temperatuur. De vergelijking is met astronautenvoer. Je kunt naar de ruimte vliegen met een tube voer waar alle vitamines, mineralen, zetmelen in zitten om in leven te blijven. Maar het is kraak nog smaak. Dus het is zielloos. Dus als je de tube astronautenvoer vergelijkt met de tweesterrentent hier aan de overkant van het water, dan is dat een wereld van verschil in beleving. Dat geldt ook voor temperatuur. Alles is 21 graden. Omdat het de temperatuur is waarbij de minste klachten zijn. Dus je gaat van 21 graden huis naar je 21 graden garage naar je 21 graden auto naar je 21 garden kantoor. Maar heel veel culturele dingen zijn gebaseerd rond thermisch comfort. Ik weet nog dat ik zat in Kashmir, waar je met een jute jas en een soort kolenpotje onder je jas in de koude omgeving de meest fantastische gesprekken had. Omdat je op elkaar kroop in een soort lichaamshouding die warmte probeerde te vangen. De front porch swing in Amerika, in Alabama, is er om een soort van verkoeling te creëren. Daar zijn allerlei culturele aspecten uit voortgekomen die een ruimte interessant maken. Maar ja, daar denken veel architecten niet meer over na. Het is ook moeilijk om daar over na te denken. Het vak is al complex genoeg. Maar het zijn wel de dingen die het interessanter maken.

Genius loci

We zijn zeven jaar geleden een keer ingevlogen door Zhenjiang, toen de vijfde grootste Chinese stad, om daar mee te denken voor de Olympische Spelen, een snelweg, de beleving. Ik kwam toen vast te zitten in de grootste sneeuwstorm sinds 1950. Heel gastvrij werd er toen een programma voor me opgetuigd. Ik ben toen met een soort bulldozer naar college gebracht, naar ingesneeuwde studenten. Of ik daar dan iets wilde vertellen. Wat daar opviel is de generieke contextloze discussie die overal gaande is. Shanghai lijkt op New York. New York lijkt op Dubai. Natuurlijk lijkt het niet op elkaar. Maar er zit een zelfde typologie achter. Ik denk juist dat die genius loci, de ziel van de plek, de locale bouwwijzes, de inheemse technieken het interessant maken. Die hoef je niet letterlijk te kopiëren. Maar het zijn juist die dingen die interessant zijn.

Er zijn sterke culturen waar dat nog wel weer te vinden is. Of waar een soort van revival is. Van trots op hoe er gebouwd werd en waarom er zo gebouwd werd. Alleen het fenomeen stad is dat wel een beetje plat aan het slaan wereldwijd. Niet alle wolkenkrabbers hoeven op elkaar te lijken. Niet alles huisjes hoeven een puntdak te hebben. Niet alle woningen in Nederland hoeven drie slaapkamers en een woonkamer te hebben. Waarom zou je. Waarom zou je niet met z’n allen in één grote ruimte slapen. Je kunt je natuurlijk dan de vraag stellen hoe dat dan zit met privacy. Hoe je die dat dan als je met je vrouw… Moet er dan niet een wandje tussen. Dat zijn non-issues die zichzelf cultureel hebben opgelost. Dat is het probleem van de tijd waarin we nu leven. We zijn telkens nieuwe oplossingen aan het bedenken voor problemen die we zelf opwerpen. In 1950 was de gemiddelde woningbezettting vier personen per woning. Dat dreigt nu onder de twee terecht te komen. Dus als die straks onder de één komt… Hoe ziet dat er dan uit? Waarom is dat? Is het nodig? Ik vind het eindeloos fascinerende dingen.

Wat bleek te werken

Ik denk ook dat we deep down een aantal dingen gaan missen die we weer terugvinden op de camping als we onze tent neerzetten en ons met het hele gezin onder dat ene tentzeiltje proberen te herbergen. Ik heb persoonlijk een grote interesse in dat wat al 150.000 jaar goed ging. Wat door schade en schande en evolutie bleek te werken. Ik heb meer met een inheems hutje in Indonesië waar de warmte vochtige lucht automatisch naar boven ventileert, wat een soort ruimte creëert en een bepaalde sociale en culturele omgang met elkaar. Dan met een sociaal woningbouwproject. Waar men met minimale middelen, maximale woningen ontwikkelt. Ik vind dat niet interessant, maar vele zullen dat wel interessant vinden. Zo heb ik mijn niche.

Maar ik weet ook wel waar ik me prettig in voel. En ik denk dat er universele waarheden zijn voor wat betreft ruimtebeleving. De ansichtkaarten in toeristenwinkeltjes over de hele wereld hebben allemaal de zelfde lading. Je ziet daar geen nieuwbouwprojecten. Ja, dan is het ’t Sydney Opera House of de Eiffeltoren. Maar het zijn voornamelijk de dingen die het meest bezocht zijn, wat de dingen zijn die tand des tijds overleefd hebben. Daar zit een soort kennis en waarheid in die niet meer gedoceerd wordt. Voor zover het kennis of waarheid is. Ik denk dat je sommige dingen ook moet beleven. Ik ben bewust stage gaan lopen bij een architectenbureau waar het bureau wat er werd ontworpen. Dat is oneindig veel interessanter. Want dan weet je hoe een baksteen voelt. En je weet hoe droogtijden van beton in elkaar steken en dat kan je meenemen in je ontwerpproces. Ik kreeg in mijn tweede jaar op de TU Delft een opdracht om een vliegveld te ontwerpen. Terwijl ik nog niet eens een normale woning kon ontwerpen. Daar zit een filosofie achter, maar ik geloof niet dat ik het zo met die filosofie eens ben.’

--

--

Marcel Kampman
Happyplaces Stories

Creates space and matter, and places that matter, in the universe of infinite possibility. Founder of Happykamping & Happyplaces Project, author, sense maker.