Hoe Mariska van den Berg ruimte maakt door onderzoek naar initiatieven in de publieke ruimte

Happyplaces Stories (video)

Marcel Kampman
Happyplaces Stories
12 min readOct 2, 2017

--

Van kunst naar openbare ruimte

Het is in de kunstwereld en in de tijd dat ik begin te werken in de openbare ruimte, dat ik me verdiepte in een discours, het denken over ‘wat is de stad, wat is een openbare ruimte?’, dat veel breder is natuurlijk dan de kunstwereld. Maar ook daar, in praktijken van kunstenaars en in de geschiedenis, zijn prachtige ideeën. Iets van recentere datum wat me toen wel heel erg heeft getroffen, is een boekje geschreven door Arnold Reijndorp en Maarten Hajer hebben in het eerste decenium van 2000. Dat heet ‘Op zoek naar nieuw publiek domein’. Wat ze daar erg mooi neerzetten is een heel belangrijk onderscheid voor iedereen die nadenkt over openbare ruimte. Want het is een ruimte die wij heel vanzelfsprekend nemen, maar wat is nou eigenlijk openbare ruimte? Openbare ruimte is de gedeelde ruimte in de stad. Je stapt je huis uit, semi-openbaar, en op een gegeven moment kom je in de openbare ruimte. En die strekt zich eigenlijk van de stoep, tot aan de snelweg. Dus eigenlijk alles wat openbaar toegankelijk is, is openbare ruimte. De verschillen daarin zijn natuurlijk enorm. Zij maken het onderscheid ‘publiek toegankelijk’ is openbare ruimte. Maar die plekken in dat publieke domein, of die plekken in die openbaarheid waar echt sprake kan zijn van ontmoeting, uitwisseling, diversiteit, dat is eigenlijk een publiek domein. De waarde daarvan, de waarde van diversiteit in de stedelijke publieke ruimte, dat zijn dingen die in kunstpraktijken maar ook in het denken over openbare ruimte, wat mij enorm aanspreekt.

Wat zit er achter?

Toen ik mijn boek ging schrijven, het heet ‘Stedelingen veranderen de stad, over nieuwe collectieven, publiek domein en transitie’. Dat is begonnen bij kunstenaars die ingrijpen in die stedelijke openbare ruimte. Ik heb dat wel breder getrokken. Dus ook de buurtmoestuin, omdat het me ging over waarom mensen dit doen en hoe ze het organiseren, maar vooral over wat de achterliggende motivaties zijn. Wat zijn nou hun ideeën over de stad? Dingen die mij geïnspireerd hebben is bijvoorbeeld het denken van de Situationisten. Een groep kunstenaars, politieke denkers, filosofen in de jaren ’50-’70 van de twintigste eeuw. Constant Nieuwenhuis is een Nederlandse kunstenaar die zich daar bij aansloot. Hij heeft een project ontwikkeld ‘Nieuw Babylon’, een nomadische stad. Het idee was met mechanisatie, automatisering die toen nog beginnend was zou het mogelijk moeten zijn dat mensen op een gegeven moment niet meer werken, maar zich volledig kunnen ontwikkelen. Een belangrijk idee daarbij was de ‘homo ludens’ van Johan Huizinga, en dat toegepast op de stad. Het is een denken over stedelijkheid, over het inrichten van de stad wat heel erg voortkomt vanuit behoefte van de mens. Met name de spelende mens. Dat is prachtig.

Gebruikerswaarde

Iets anders wat een belangrijke invloed is geweest op die praktijken die ik heb onderzocht, maar ook op mijn eigen denken, is Henri Lefebvre. Dat was een Franse stedenbouwkundige en filosoof die in 1968 een belangrijk essay heeft geschreven ‘The Right to the City’. En daarin beschrijft hij eigenlijk al dat in de jaren ’60/’70 de Franse steden, ook met betrekking tot de banlieues, dat die steden zich eigenlijk ontwikkelen heel sterk gedacht vanuit management, vanuit handhaving. En ook vanuit de economische waarde van vastgoed en hoe die stad gerund wordt. Hij noemt dat de exchange value, de economische waarde. Het moet uiteindelijk natuurlijk allemaal betaald worden, dat is begrijpelijk, maar wat ondergesneeuwd raakt zegt hij dan al, is die use value van de stad. Het gebruiken van de stad, het beleven van de stad, die soms op gespannen voet staat. Een ander onderscheid wat hij overigens maakt is dat er een verschil is tussen ergens wonen in de zin van ‘je er vestigen’. De overheid voorziet in woningen, de markt voorziet in woningen; je kunt je ergens vestigen. Maar er is, net als dat verschil tussen openbare ruimte en het publiek domein, een subtiel maar heel belangrijk onderscheid tussen je ergens vestigen of je een plek echt eigen maken, bewonen. Het idee dat het ook van jou is, dat jij daar kleur aan kunt geven, dat het publieke domein divers kan zijn.

Eigen maken

Je zou je af kunnen vragen of in die hedendaagse stad nog publieke ruimte mogelijk is. Dat is een lastige vraag. Het ligt ook een beetje aan hoe je publieke ruimte definieert. Maar wat mij wel fascineerde in die kunstpraktijken, is dat het daar vaak over gaat. Dus in hoeverre kun je ruimtes nog eigen maken, in hoeverre is daar ruimte voor afwijkende invulling, voor betrokkenheid, zelf kleur geven. In 2011 zag ik, in Berlijn is het al een hele tijd gaande omdat daar heel veel ruimte was en ook de stad dat faciliteerde, dat burgers maar ook gemeentelijke organisaties stukken land maar ook gebouwen naar zich toetrokken. Prinzessinnengarten is een heel mooi voorbeeld van een tweetal jongens die een tuin hebben opgebouwd in Kreuzberg. Dat is een plek waar groente verbouwd wordt met een klein restaurant. Maar het is veel meer dan dat. Maar het ook een plek die laat zien hoe de stad ook kan zijn. Het is een hele aangename hang-out in die hectiek van Kreuzberg. Ineens valt het er stil, het is er mooi, het is er groen en er komt een heel divers publiek. Dus eigenlijk geïnspireerd door de voorbeeldwerking van zulke projecten viel me op dat er in Nederland gedaan werd door kunstenaars en ontwerpers. Soms in opdracht, maar heel vaak ook op eigen initiatief. Maar ook door burgers. Dat was eigenlijk het begin dat ik ben gaan kijken en al die mensen ben gaan bevragen, uiteindelijk 30, waarom ze dat doen, wat hun motivatie is en hoe ze het mogelijk maken. Maar ook wat het achterliggende idee is op de stad wat ze hebben dat ze motiveert.

Gezamenlijk

Dat waren hele mooie ontmoetingen. Ik denk dat de conclusies van dat onderzoek zijn, dat vrijwel al deze initiatieven stellen andere vormen van gebruik voor binnen die openbaarheid. Het is vaak informeel, er is een grote mate van betrokkenheid mogelijk en het gaat altijd over het publieke belang in die stad. Mensen zeggen het ook zelf: het is belangrijk dat er plekken publiek toegankelijk zijn, die informeel zijn, waar mensen elkaar kunnen ontmoeten, groen, verbouwen van voedsel, duurzaam — al dat soort motivaties spelen een belangrijke rol. Ik zie er ook echt wel een vorm van sociale innovatie in omdat je merkt bij die groepen; er zijn natuurlijk altijd bepaalde voortrekkers. Er zijn in veel gevallen ontwerpers en architecten bij betrokken op eigen initiatief. Dus die hebben de professionele vaardigheden om iets op een wat hoger plan te trekken en om het te kunnen communiceren. Een goede tekening doet natuurlijk wonderen. Besef van inbedding eveneens. Maar vrijwel al die groepen slagen er uitstekend in om zich te verbinden met andere groepen in de wijk. Zoals studenten, maar ook mensen die liever niet met de officiële instanties samenwerken omdat ze in een asielprocedure zitten, omdat ze problemen hebben met de uitkering of met de gemeente of coöperatie. Dus je ziet brede coalities ontstaan die gezamenlijk een doel nastreven.

Democratisch

Ik denk ook dat je zou kunnen zeggen dat er een democratische innovatie in besloten ligt. Omdat binnen dat proces, het is openbare ruimte, de gebieden die vormgegeven worden, die ingenomen worden zijn nooit in bezit van de groep die zich wél eigenaar gaat voelen, dus je moet altijd dat gesprek aan met de officiële instanties. Die nieuwe collectieven, die maken hun plannen gezamenlijk. Dat gaat ook over het aanleren van democratische competenties voor een aantal van hen. De gaan het gesprek aan met de bestuurlijke laag in de stad. Dat wordt steeds serieuzer genomen, al die burgers die aan de bel trekken om te vertellen wat ze willen. Daar gebeurt echt iets. Wat je ook zou kunnen zeggen. Normaal gesproken zet de gemeente ook moestuintjes neer. maar in dit geval zijn het de processen waarbij het initiatief, de ontwikkeling van het proces en ook het beheer, in de handen zijn van één club. Dus er is geen sprake van dat er een plan gemaakt wordt waar mensen uiteindelijk, vaak in een laat stadium op mogen reageren. En dan is het ook nog de vraag wat er gebeurt met die feedback. Dit gaat veel verder. Mensen zijn veel meer betrokken bij zo’n plan. In die zin, inspraak of do it yourself, is een enorm verschil in democratische zin. Je zou wel kunnen zeggen: ‘Ja hoor eens even, het zijn toch altijd wel hoog opgeleide burgers die dit doen dus het is helemaal niet democratisch.’ Zit iets in. Aan de andere kant denk ik wel dat als die groepen er in slagen zich breed te verbinden, dus dat het niet alleen voorlopers zijn die het sowieso goed voor zichzelf regelen, maar dat echt breder weten te trekken, speelt dat minder. En bovendien, als je veel verschillende initiatieven hebt, draagt het wel degelijk bij aan de diversiteit op de vloer in de stad. Zo heeft het zeker wel een democratische inslag.

Inherente motivatie

Wat ik merk is dat er in die initiatieven gaat om dat mensen zelf hun ideeën formuleren, dat zelf ontwikkelen en dat ook realiseren. Die intentie, de inherente motivatie is cruciaal. Dat viel me op. Er is een mooi onderzoek van het Verwey Jonker Instituut, dat zich richt op zelforganisatie. Zij laten ‘burgerinitiatief’ gaan als term, zij hebben het over een vorm van zelforganisatie. Zij zeggen dat die zich kenmerken door een zekere hang naar autonomie, waarbij die intentie enorm belangrijk is. En dat ook de overheid in de omgang met dit soort initiatieven en goed aan zou doen om die initiatieven ruim baan te geven. Want dat is de motor er echter. Dus wat je ziet als de gemeente zelf bakken neer gaat zetten voor een moestuintje en vervolgens moeten daar groepen bij komen, dat dat niet werkt. Mooi voorbeeld uit mijn onderzoek is een buurtmoestuin in Diemen. Dat is een club die dat zelf vanuit een duurzaamheidsgedachte hebben opgezet op een verwaarloosd landje. Een groot succes. In het hart van een woonwijk. Ook dat trouwens is een mooi voorbeeld: de gemiddelde volkstuin ligt in aan de rand van de stad, al deze gezamenlijke buurtmoestuinen liggen midden in die stad, in die woonwijken. Maar goed, de gemeente dacht best ruimte beschikbaar te willen stellen voor andere initiatieven, maar dat werkte niet zo goed omdat er blijkbaar eerst die groep moet zijn. Die moet gefaciliteerd worden. En dan is de kans van slagen veel groter.

Zeggenschap

Tijdens het onderzoek werd ik gevraagd wat te vertellen bij Arcam, het Amsterdamse Architectuur Centrum. Daar werd een debat georganiseerd over bottom-up initiatieven. En ik heb daar wat voorbeelden laten zien. En toen viel me wel op dat er op dit moment een grote behoefte aan voorbeelden is. Natuurlijk. Het is een bredere beweging. Je ziet op veel meer gebieden dat mensen zelf hun zaken gaan organiseren. Dus er is behoefte aan voorbeelden, maar tegelijkertijd werd me heel erg duidelijk dat die voorbeelden veel beter tot hun recht komen, de potentie en de betekenis ervan, wanneer je ze inbedt in een bredere context. In het boek heb ik gekeken naar die beweging van opkomend burgerschap op het moment dat de overheid zelf vraagt om actief burgerschap, maar ik heb ook gekeken naar hoe deze initiatieven zich verhouden tot gangbare vormen van stedelijke ontwikkeling. Dat is het kader, stedelijke ontwikkeling en burgerschap. Om terug te gaan naar die eerste. Het is bijzonder om te zien dat al deze initiatieven uiteindelijk draaien om zeggenschap. De overheid is geneigd is op te roepen tot actief burgerschap maar daarmee toch in eerste instantie de eigen agenda wil dienen, meer gedacht vanuit een soort burgerplicht. Wat ik onder de initiatiefnemers zie is dat die niet zozeer handelen uit een idee van plicht, maar veel meer vanuit een behoefte om zelf een bijdrage te willen leveren, maar wel naar eigen inzicht. Het gaat echt over zeggenschap.

Complex

Daarom zou je kunnen zeggen dat het bijzondere vormen zijn van actief burgerschap, die heel zichtbaar maken dat die balans tussen wat van onderop ontwikkeld wordt en wat van bovenaf ontwikkeld wordt, vraagt om aanpassing. Ook vanuit regelgeving. Niet het één of het ander. Ik heb ook onder de initiatiefnemers nooit mensen gevonden die helemaal zonder de overheid willen. Maar er ligt een duidelijke vraag naar meer ruimte, maar ook een effectievere manier van samenwerken. Dat is complex, want het confronteert de overheid met de realiteit, dat het organiseren van een diepe betrokkenheid nauwelijks te doen is. Niemand zit te wachten op eindeloze vormen van overleg, dus gaat het over meer ruimte bieden aan dingen die vanzelf opkomen en kijken hoe je daar beter op kunt afstemmen. Het is best complex en antwoorden zijn er nog niet. Er wordt op allerlei gebieden volop geëxperimenteerd.

In meer dan stenen

Veel van de projecten die ik heb onderzocht spelen zich af in gebieden die onderhevig zijn aan een officieel traject van stedelijke vernieuwing. En vormen daar vaak ook een reactie op. Ze benadrukken dat de oplossing voor problematische wijken of het laten werken van nieuwe stukken, in veel meer dingen zitten dan in de stenen. Maar dat het heel erg belangrijk is dat sociale structuren tot op zekere hoogte behouden worden of opnieuw ontwikkeld kunnen worden. Dus het gevoel dat zo’n gebied toebehoort aan de mensen die er wonen, een vorm van eigenaarschap is vaak de beste remedie voor problemen. Deze projecten vormen vaak een aanvulling en soms ook wel een kritische kanttekening bij de gangbare praktijk. Wat ik een enorme eyeopener vond is, als je kijkt naar de praktijk van de stedelijke ontwikkeling en ook het denken daar over, dan is bijvoorbeeld het idee van de creative city een belangrijke inspiratiebron geweest de afgelopen jaren. Dus het idee dat een cultureel aantrekkelijke stad veel toeristen aantrekt, wat geld oplevert. En daarbij hoort ook een aantrekkelijk publiek wat je graag in je stad wilt hebben met de focus ligt bij jonge creatievelingen. Wat interessant is aan het concept van de creative city is dat het wel recht doen aan het belang van cultuur voor een stad maar wel nog sterk in de zin van consumptie. Dus je gebruikt cultuur als een consumptiegoed wat de stad aantrekkelijk maakt. En het was wederom Arnold Reijndorp die laatst een erg mooi stuk schreef waarin hij dat het interessant zou zijn om ook daar een slag te maken. Dus om niet alleen die creatieven te zien een interessante bewonersgroep die wat te bieden heeft in de zin van wat geconsumeerd kan worden door anderen en hen ook als consumenten te zien, maar om ze veel meer te benaderen als culturele producenten. Want dat levert een domein op, een publiek domein, een parochiaal domein wat interessant is voor de stad. In dat kader denk ik dat je ook kunt zeggen, dat als het zit in die culturele productie, in wat mensen maken op straat, in de stad, wat zij creëren aan plekken, dan is dat ook een argument om dat ook te faciliteren. Omdat het dus niet alleen maar gaat om iets te halen, maar ook om hetgeen dat gebracht wordt dat dat er kan zijn en dat de waarde ervan erkend wordt. We zijn nu in De Pijp, als je bijvoorbeeld hier kijkt, zie je dat de gemeente hier enorm inzet op horeca. Terwijl de bewoners van zo’n wijk heel belangrijk zijn. Zij creëren uiteindelijk die sfeer, dat dagelijks leven wat ook weer voor toeristen en buitenstaanders een belangrijke aantrekkingskracht heeft voor het bezoeken van zo’n buurt. De balans is wel precair.

Ik merkte bij al die initiatiefnemers dat wat zij nodig hebben om te zorgen dat de initiatieven kansrijk zijn, want het is natuurlijk ook aan hen, om dat overleg goed te kunnen doen, zij ook goed naar zichzelf moeten kijken. Dat heel serieus nemen. Een goede organisatie opzetten waardoor ze serieuze gesprekspartners worden. Dat ze zichzelf verstevigen, een effectieve praktijk ontwikkelen en een strategisch verhaal hebben. Vanuit het plaatsen in die context zijn en heleboel argumenten naar voren gekomen die een rol kunnen spelen om hun gesprekspartners te overtuigen. Ik wilde met mijn onderzoek echt bijdragen aan een effectieve praktijk en een strategisch verhaal zodat de levensvatbaarheid van dit soort kleine initiatieven echt vergroot kan worden.

--

--

Marcel Kampman
Happyplaces Stories

Creates space and matter, and places that matter, in the universe of infinite possibility. Founder of Happykamping & Happyplaces Project, author, sense maker.