Hoe Peter Rombouts ruimte danst en spreekt
Happyplaces Stories
We hadden afgesproken op Den Haag Centraal. Ik was wat aan de vroege kant, omdat ik rekening gehouden had met mogelijk vertraging door het verkeer. Sinds dat corona geen belemmering meer is, is het verkeer enorm onvoorspelbaar geworden. Daarom vertrek ik meestal heel veel eerder van huis, om op die manier wel gewoon op tijd te komen. Maar nu was er geen vertraging, geen file, geen aanrijding, niks. Dus had ik even de gelegenheid om me te oriënteren op het station en de omgeving. Niet alleen omdat het aanmerkelijk veranderd is, maar ook omdat ik er heel lang niet geweest was. Ik kende de omgeving goed, want toen ik hoofd was van de opleiding Interactive/Media/Design aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunst, kwam ik er gedurende vierenhalf jaar wekelijks. Een man maakte oogcontact en liep op me af en zei: ‘Wat heb je een ontzettend goede bril! Misschien een beetje gek, maar ik vond dat ik het met je moest delen. Mooie dag!’ Ha, hoe attent. Ik heb inderdaad een nieuwe bril. In de zomer merkte ik dat mijn ogen nogal hard moesten werken, dus los van de update van de glazen as het ook wel weer eens tijd voor een nieuwe bril. Roze, met nog meer glas. Niet zo roze als de bovenkant van een tompouce, maar een soort van transparant roze glas, zoals slap aangelengde aardbeienranja en als montuur groot genoeg om veilig mee te kunnen lassen. Terwijl ik via WhatsApp mijn locatie live met Peter ging delen om elkaar zo gemakkelijker te kunnen vinden in de ontzettende grote hal van het station en mijn ogen dus gericht waren op mijn telefoon, botsten we bijna tegen elkaar op.
Ik had Peter al eens eerder gesproken en gefilmd voor een documentaire die ik ooit maakte over het werk en leven van danscollega Jan-Pieter van Lieshout. Wat Peter toen deelde, bleek grotendeels al over ruimte te gaan, dus vroeg ik hem of het goed was of ik dat ook deel kon maken van mijn ‘playful research’ project. Dat mocht. Toch voelde dat na een tijdje incompleet of halfbakken, te gemakkelijk, ondanks dat ik er veel van heb geleerd. Ik stuitte op een post van Peter, wat me triggerde weer te willen afspreken:
‘Dit citaat van Viktor Frankl is voor mij een terugkerende bron ten aanzien van leiderschap. Voor mij gaat leiderschap over het toestaan en openen van die ruimte. Maar ook over de vraag wat drijft vervolgens die keuze, hoe komt daarbinnen die keuze tot stand. Wie ben je in die ruimte? Wie verschijnt daarin met jou? Waar anker je op? Wat doe je precies? Hoe denk je daar? Hoe voel je daar? Hoe neem je waar? Wat eer je daar? Wat laat je los? Wat laat je leiden? Wat leid jij?
Om vervolgens tot een reactie te komen die niet een herhaling is van eerdere gedachten, patronen, gewoonten of impulsen. Maar die oprecht past bij de situatie en mogelijk jezelf en de ander verrast. Zo worden momenten, situaties en (moeilijke) beslissingen steeds opnieuw een kans om een wending ten goede te maken. Als individu en als collectief. Het geeft werkelijk ruimte om inclusief te worden op de keuze en vrijheid van en met anderen (voor jou, naast jou en na jou). Alle leiderschap is collectief.
Mijn bescheiden poging is om steeds opnieuw in mezelf en in het werken met anderen die ruimte te openen. Steeds ontdek ik precies daar de schoonheid, potentie en moed van mensen. Precies groot genoeg, precies sterk genoeg, precies kloppend bij wat er nodig is. Precies.’
We spraken opnieuw af, zodat het alleen over Peter en zijn ruimte maken zou gaan en hoe hij dat dan doet. Precies.
Deze keer filmden we niet, dat hadden we immers al eens gedaan. In plaats daarvan vertelde hij er op een winderig terras zo’n twee uur over. Over hoe hij werkt als organisatie- en veranderkundige en professioneel danser de wereld van organisaties met de wereld van de kunsten combineert, door vanuit een diep luisteren in korte tijd in woord en dans de essentie in vraagstukken van individuen, teams, organisaties en de maatschappij bloot te leggen. En wat er van daaruit kan veranderen als men de taal van de dans ervaart, als woorden en beelden te kort schieten. Op eigen naam, en in samenwerking met The Curiosophy Collective.
Het transcript is licht bewerkt om leesbaarheid te verbeteren.
Mijn eigen ruimte innemen
‘Op een gegeven moment was ik ‘gescout’ door een ministerie, en zij hadden geld om kleine bedrijfjes te helpen om internationaal te gaan. Dan krijg je een voucher en coaching. Ik heb toen coaching gehad van iemand die internationaal in de cultuursector allerlei dingen had gedaan, de ander was een zakenman die een bekende telecompartij groot heeft gemaakt. In een aantal sessies hebben wij toen gezamenlijk onderzocht wat je moet doen om internationaal meer succes te hebben. Ik werkte toen nog vanuit mijn bedrijfsnaam en van onder verschillende labels. In dergelijke coaching sessies krijg je dan vragen om je netwerk in kaart te brengen, zowel in binnen- als buitenland, en meer van dat soort vragen. Maar zoals het zo vaak gaat, raak je tijdens dergelijke sessies ook de fundamenten over wat je precies wil. Steeds meer kwam naar boven dat het type werk dat ik doe een gezicht nodig heeft. Omdat het persoonlijk werk is, dat volledig aan mij hangt. De dame uit de cultuursector gaf aan dat ik vooral op eigen naam door zou moeten gaan, wat in die sector heel veel gebeurt.
Ik heb nu voldoende vertrouwen om te gaan staan voor wat ik doe, daarmee mijn ruimte in te nemen en daar dus ook mijn naam aan te verbinden. Dat is niet geheel zonder risico, want je vangt op die manier ook meer wind, omdat je niet iets meer hebt om je achter te kunnen verschuilen.
Denk aan kunstenaars of muzikanten. Neem bijvoorbeeld André Rieu, die heeft ook gewoon onder zijn eigen naam een miljoenenbedrijf. Maar de zakenman was het er niet mee eens. Omdat je vanuit een bedrijfsnaam kan laten zien dat wat je doet groter is dan jezelf, dat je niet alleen bent — je er dus groter door kunt laten lijken. Uiteindelijk heb ik besloten mijn bedrijfsnaam te parkeren en verder te gaan onder mijn eigen naam. Het is niet zo dat het een gigantische aardverschuiving veroorzaakte en de telefoon vanaf dat moment ineens roodgloeiend stond, maar gevoelsmatig klopte het wel beter en wordt ik nu anders benaderd. Ik heb nu voldoende vertrouwen om te gaan staan voor wat ik doe, daarmee mijn ruimte in te nemen en daar dus ook mijn naam aan te verbinden. Dat is niet geheel zonder risico, want je vangt op die manier ook meer wind, omdat je niet iets meer hebt om je achter te kunnen verschuilen.’
Intussen wordt het om ons heen steeds wat drukker. Dat heeft niets te maken met onze aanwezigheid, maar de wind is guur en die jaagt de mensen uit de wind naar waar wij ook zitten, nét uit de wind. Ook worden onze koffies gebracht, voorzien van een vriendelijke glimlach in het schuim en op het gezicht van de bediening.
Bescheiden pogingen doen
‘Mijn bescheiden poging met dans is of ik even bij de ander in mag komen. Even bij de ander in, maar zonder ruimte in te nemen, zonder iets van de ander af te pakken of repareren — want dat is niet wat ik te doen heb. Maar ik wil graag bij die ander in stappen om iets helemaal met mijn lijf te doorvoelen. Dan stap ik er weer uit, en dan hebben we het erover. Dat is alles. Ik kijk even met de ander mee. Dat doet al wonderlijke dingen, omdat het mogelijk maakt dat de ander met andere ogen naar zichzelf kan kijken. Dat vind ik interessant. Dat is de bescheiden poging die ik doe. Dat werkt het best als we elkaar in de waardigheid en volwassenheid daar ontmoeten. Ik vraag dan of ik even in de wereld van de ander mag, door bij die ander ‘in te lijven’, zonder daarbij ruimte in te nemen.’
Mijn bescheiden poging met dans is of ik even bij de ander in mag komen, zonder ruimte in te nemen, zonder iets van de ander af te pakken of repareren — want dat is niet wat ik te doen heb.
Het deed me denken aan een tripje dat ik had naar Berlijn met Jochem. We hadden een boek gemaakt en dat werd gepresenteerd in de Nederlandse ambassade in Berlijn. Dat was logisch, omdat die ambassade ontworpen is door de Nederlandse sterarchitect Rem Koolhaas én de editie die we hadden gemaakt was ook voor het eerst deels in het Duits. Eén en één was toen elf, omdat het ook nog eens samenviel met een tentoonstelling van allerhande Nederlandse ontwerpers in diezelfde ambassade. Jochem was en is nog steeds een groot liefhebber van mooie exclusieve dingen, van merken tot aan koffie.
Toen we ruim op tijd aankwamen, gingen we eerst naar precies die ene boekenwinkel in die ene straat, en gingen we later met een taxi op een soort safari op zoek naar de pop-up store van een exclusief merk waar ze allerlei limited edition spullen hadden. Maar voordat we dat deden, eerst koffie. We liepen in het straatje van die ene boekenwinkel precies die juiste koffiezaak binnen waar ze geniale koffie hadden. Bijna net zo goed als op de studio in Amsterdam.
We liepen naar binnen, vonden een plekje, Jochem ging zitten, ik ging tegenover hem zitten, waarop hij direct reageerde: ‘Wat doe je nou?’ Een tikje verbaasd stond ik hem even aan te kijken, en had geen idee wat ik voor vreemds aan het doen was. Misschien had ik iets gemist. Misschien ging ik ergens op zitten. Maar dat was het niet, want hij vervolgde direct toen hij de vertwijfeling in mijn ogen en houding zag: ‘Je gaat toch niet tegenover me zitten!? Kom naast me zitten, dan kunnen we naar dezelfde dingen kijken en om dezelfde dingen lachen.’ Sinds dat moment is dat mijn ‘Les van Jochem’. Meestal zit je bij een ontmoeting eerst tegenover elkaar, maar hoe sneller je naast elkaar zit en je naar dezelfde dingen kunt kijken, hoe leuker het wordt. Peter doet een soort van hetzelfde, maar dan door middel van dans. Peter herkent zich in het verhaal. We doen een experiment. Hij vraagt me om met hem van plek te wisselen. Met dat ik plaatsneem op zijn stoel krijg ik gelijk het idee dat ik nu het gesprek moet leiden, wat helemaal niet de bedoeling is. Wonderlijk. We wisselen snel, alsof we een korte dans doen, weer terug.
Onbegrensde kaders
‘Alles wat ik doe gaat over collectieve wijsheid. In die sessies is het van belang waar en hoe ik ga zitten. Dan ben ik aan het voelen, kijken en luisteren en zoveel mogelijk ‘aan’ te staan. De grote uitdaging daarbij is om mijn eigen gedachtepatronen te blijven. Ik stop tegenwoordig het gesprek dat de groep heeft veel eerder dan vroeger. Vaak wil ik al na drie zinnen stoppen. Dan is het er meestal al. Dan is de vraag al gesteld, dan is alles er al. Ik vraag dan of het goed is of ik dans. Ik sta dan op en probeer dan in mijn hoofd gedachteloos te blijven. De dans is niet een uitbeelding, want dat zou betekenen dat ik eerst een beeld zou hebben wat er dan uit moet komen. Door te bewegen probeer ik er dichtbij te komen.
Wat ik mooi vind aan voorbij de taal gaan zoals we die kennen, dat het open, maar ongelooflijk precies is. Die combinatie weet ik op geen enkele andere manier te vinden. Iedereen voelt dat het niet zomaar wat is.
Daarna ga ik zitten, ben ik even stil en dan komt er een woord of een zin of kijk ik een ander aan waarin iets wordt gerealiseerd. Ik begin vaak, omdat ik net een sensatie heb gehad. Er is dan iets dat eruit moet. Ik probeer de ander niet sturend aan te coachen, omdat dat al een begrenzing is die de ander beperkt, omdat mijn bevindingen dan al een kader geven. Eigenlijk is het net als bij een foto. Het beeld is daarin ook beperkt door de uitsnede, terwijl de werkelijkheid veel ruimer en groter is. Ik heb tijdens de dans natuurlijk niet naar mezelf kunnen kijken, dus ik weet ook niet wat de ander heeft ervaren. Ik weet alleen wat ik heb beleefd. Daarna start er een gezamenlijk open onderzoeksproces, waarbij we heel veel met elkaar uitwisselen. Misschien heeft het bij de een iets geraakt, heeft het bij de ander iets anders of helemaal niets opgeroepen. Sommige mensen ervaren een bepaalde symboliek bij hoe ik bijvoorbeeld mijn handen tijdens de dans heb gebruikt. Dat soort waarnemingen, daar hebben we het dan gezamenlijk over.
Wat ik mooi vind aan voorbij de taal gaan zoals we die kennen, dat het open, maar ongelooflijk precies is. Die combinatie weet ik op geen enkele andere manier te vinden. Iedereen voelt dat het niet zomaar wat is. Misschien heeft het te maken dat we deze taal nog niet zo gewoon zijn. Dat we ons er daarom opener en ontvankelijker tot verhouden. Het is moeilijker je te verwonderen in datgene waarmee je al bekend bent. Vanaf kleins af aan is ons geleerd dat dans niet een ‘echte’ taal is. Daardoor is het zintuig om je ermee uit te drukken, of het te kunnen lezen niet ontwikkeld. Misschien kun je er daardoor fris en onbevooroordeeld naar kijken en er iets nieuws door waarnemen.’
Enscenering voor verwachtingsvolle ruimte
‘Ik ben intussen meer gaan kijken naar enscenering. Dat begint op het moment dat ik mensen ontmoet. Ik zorg dat ik alle namen van de deelnemers ken. Ik heet iedereen altijd welkom. Dat is niet een trucje, maar dat is enorm nodig om iedereen aanwezig te laten voelen. Ik heb dat van Jan Pieter geleerd. Iedereen kan dat leren, dat is op zich niet bijzonder; de enscenering als geheel is belangrijk. Naast het welkom heten, geldt dat ook voor de manier waarop we gaan zitten. Ik besteed heel veel werk aan het levelen, maar ook aan het bijzondere van het moment af te halen. Zonder het dan te downsizen. Misschien is lijken die dingen speciaal in relatie van hoe ik het inzet, maar niets van wat ik zeg is op zichzelf bijzonder. Dat neemt niet weg dat mensen vaak wel de beleving hebben dat het een mindfuck voelt. Het heeft iets magisch, maar dat is het niet.
Om een gemeenschappelijke veilige ruimte te maken, ben ik bij zo’n moment open over mijn eigen zoektocht door te vertellen dat het weleens mis gaat. Daarmee stel ik mezelf aanwezig. Ik ben er heel eerlijk over dat het een bescheiden zoektocht is, wat overigens geen valse bescheidenheid is. We gaan er niet iets groots mee oplossen.
Door de enscenering is er een verwachtingsvolle ruimte gecreëerd. Het is een uitnodiging om met mij mee te gaan. (…) Het heeft iets magisch, maar dat is het niet.
Door die enscenering is er een verwachtingsvolle ruimte gecreëerd, net zoals dat gebeurt in een theater. Meestal zijn daar de gordijnen eerst dicht, maar je weet dat die dadelijk opengaan. Die beweging duiden is heel belangrijk. Ik blijf melden dat er zo iets gaat gebeuren. Dat geeft mensen de tijd om met me mee te gaan, niet te schrikken of ongemakkelijk te worden. Het is een uitnodiging om met mij mee te gaan.
In mijn inleiding vertel ik ook vaak het verhaal van de Oude Grieken, als we gaan werken aan de complexe vraagstukken van deze tijd. De Grieken hadden drie domeinen waar ze te rade gingen en zij wisten heel goed dat zij die drie domeinen allemaal nodig hadden. Ze gingen naar de filosofen, omdat zij nadenken over wat het goede leven is. Ze gingen naar de politici, omdat zij weten hoe je organiseert en bestuurt — dit tweede domein is trouwens door de tijd heen nogal groot geworden, met alle voor- en nadelen van dien. Maar die Grieken wisten heel goed dat je het derde domein ook nog moest betreden, namelijk het theater. Daar gingen ze niet heen om alleen te ontspannen en de realiteit te ontvluchten. Nee, ze gingen daar ook heen om vanuit een andere bron ook naar die complexe vraagstukken te kijken. Ondanks dat een tragedie of komedie daar op dat podium afspeelt, speelt het zich ook in jou af. Wat dat in jou wakker maakt, welk gevoel je daarbij hebt, het inzicht wat je daar opdoet, dat neem je vervolgens mee in de keuzes en overwegingen die je mogelijk later maakt. Die verhouding met de kunsten in de breedste zin zijn we kwijtgeraakt. Dat is daarom ook een deel van mijn missie geworden, om mensen even uit te nodigen in mijn theater. Gaan jullie met me mee?’
Ondanks dat een tragedie of komedie daar op dat podium afspeelt, speelt het zich ook in jou af. Wat dat in jou wakker maakt, welk gevoel je daarbij hebt, het inzicht wat je daar opdoet, dat neem je vervolgens mee in de keuzes en overwegingen die je mogelijk later maakt. Die verhouding met de kunsten in de breedste zin zijn we kwijtgeraakt.
Zullen we?
‘Die vooraankondiging, ‘zullen we?’ is een ensceneringsvraag. Net zoals net, toen ik je vroeg eens van stoelen te wisselen. Het is een kleine uitnodiging die aanzet tot bewegen. In elk gesprek kun je die uitnodiging doen. Of vragen ‘vind je het goed dat?’ om een gesprek aan te gaan. Dat is ook zo’n mooie zin. Dat ensceneren is zoals ik vertelde, heel belangrijk. Daarna doe ik iets. Daar kun je van alles van zeggen, maar ik stap er zelf als eerste in. Ik ben degene die als eerste danst. Vanaf daar kan er van alles gebeuren. Daarmee neem ik het risico voor de groep weg.
‘Zullen we?’ is een ensceneringsvraag. Het is een kleine uitnodiging die aanzet tot bewegen. Net zoals ‘vind je het goed dat?’
Ik houd enorm van voorgaan. Niet voordoen, dat is iets anders. Dat vind ik eerlijk. Dat laat iets van integriteit een eerlijkheid van mij zien, want ik nodig mensen uit in mijn theater, dus kan ik er niet zelf uit blijven. Ik laat zien dat ik bereid ben om erin te stappen. Dan mag je mee, maar je hoeft niet mee. Dat maakt het een heel interessante uitnodiging. Je hoeft niet mee te bewegen. Het kan, maar het hoeft niet. Daarnaast beloof ik ook nog dat als je niet meegaat, dat we dan nog steeds tot iets moois komen. Tot iets dat nog steeds kwalitatief van belang is. Daar hoef je dus niet bang voor te zijn, mocht je besluiten niet mee te doen. Het is heel belangrijk om dat te zeggen — mensen kunnen dus niet falen. Mij is het niet te doen om iets in mijn lichaam te krijgen, dat is niet mijn werk. Mij is het te doen om te komen tot andere informatie. Die kunnen we vervolgens samen opplussen naar kennis en inzichten. Met een beetje geluk af en toe, kan het zelf klinken als een wijsheid. Niet als een waarheid, maar als een wijsheid.’
Muzische ankers
‘Ik acht mensen in staat tot meer dan we doorgaans denken dat ze kunnen. Ik ben ervan overtuigd dat als je iets meemaakt, wanneer je merkt dat iets je wat heeft te zeggen, dat het dan wel z’n weg vindt. Ik doe het werk nu ongeveer acht jaar, maar ik kom nog steeds mensen van het eerste jaar tegen die het moment nog precies weten. Omdat het een unieke ervaring is, slaat het ook anders op in je geheugen. Dat hadden die Grieken ook al door. Wat ik doe is muzisch. Het is naar de mythe van de muze. Dat is een klein interessant verhaaltje.
Ik merk dat net als muziek, die ervaring die ik mensen geef een zogenaamde ‘ankerervaring’ kan worden.
De goden deden allemaal heldendaden. Die werden niet gezien. Dat was een probleem. Dus gingen de goden naar Zeus. Ze vroegen: ‘Wat heeft het voor zin als onze heldendaden niet gezien worden?’ Zeus liet toen de negen muzen geboren worden die ieder op hun eigen manier die heldendaden moesten bezingen. Dat was het idee. Maar, hij liet hen geboren worden uit Mnemosyne, de Griekse godin van het geheugen. Dat soort dingen, zoals dat je muziek lang kunt opslaan in je geheugen, dat snapten de Grieken al. Die snapten dat het een andere vorm van geheugen was.
Ik merk dat net als muziek, die ervaring die ik mensen geef een zogenaamde ‘ankerervaring’ kan worden. Dat mensen erop teruggrijpen als we samen hebben gewerkt aan een complex vraagstuk, wanneer ze er weken later tijdens een gewone formele vergadering over spreken. Dat ze zich dan herinneren dat er in die dans van mij toen iets gebeurde.’
Belichaamde denkprocessen
‘Met betrekking tot denken en voelen ben ik nog steeds druk met een constante zoektocht. Wat mensen vaak zeggen is dat het over voelen gaat. Dan kom je vaak in gesprekken over dat mensen niet meer voelen, dat er binnen organisaties geen ruimte meer is om te voelen. In toenemende mate is er een verlangen van mensen om wel weer meer te voelen, hoe eng dat ook kan zijn.
Ergens, in elk geval in de vorm die ik nu doe, is het voelen maar een kwart van het verhaal. Het voelen komt erbij. Ik zet de motor voor het voelen erbij aan. Maar op het moment dat ik in beweging ga, stop ik niet met denken. Dat zie je me ook niet doen. Ik ben dan niet in een soort van extase weg van de wereld. Ik zou dat doodeng vinden als iemand dat midden tussen de mensen zou doen. Dat lijkt me lastig om naar te kijken. Mijn bewegingen zijn ook geen gekozen bewegingen. Meer en meer heb ik daar gedachten over, namelijk dat het geen expressie is, maar een impressie.
Mijn dans is een impressie. Het is mijn manier van luisteren naar de anderen, de wereld of de organisatie. Het is mijn manier om het niet alleen via mijn ogen en oren naar binnen te laten komen, maar ook via mijn lichaam, om het te belichamen.
Het is niet zozeer iets dat in mij zit dat eruit komt, want dat is volkomen oninteressant. Het is een impressie, want ik probeer op die manier te luisteren naar de anderen, de wereld of de organisatie. Het is mijn manier van luisteren. Het is mijn manier om het niet alleen via mijn ogen en oren naar binnen te laten komen, maar ook via mijn lichaam, om het te belichamen. Dat is ook altijd wat ik mensen vertel. Het ‘voelende’ deel ervan vinden ze interessant, maar ze zien me tegelijkertijd ook denken. Ze zien me ook waarnemen, en er is een deel dat ik niet onder controle heb. Soms heb ik bewegingen die voorbij mij zijn.
We hebben allemaal sensoren in ons om waar te nemen wat groter dan onszelf is. Dat kennen we ook vanuit systemisch werk, zoals bij opstellingen. Daarin krijgt een representant ook sensaties die niet uit die persoon komen, maar die komen vanuit een andere plek. Elk klein deeltje heeft informatie over het grote. Ik tap in op al die lagen, en dat is wat je mij ziet doen, geloof ik. Dat probeer ik te doen. Soms maak ik een grap die ik geleend heb van Krisztina de Châtel, zij zei over dat punt over uit je hoofd zijn en in je lichaam zijn: ‘Wie zit er eigenlijk op leeghoofden te wachten?’ Dat gebruik ik wel eens in sessies. Want dat gaat nog steeds uit van een scheiding, terwijl ik op een quest ben om die scheiding te bevragen.
Ik neig er naar om meer en meer te zeggen dat wat je me ziet doen, een uiterlijke vorm of verbeelding is van een denkproces. Want een denkproces gaat ook niet alleen over wat er in je hoofd gebeurt, maar gaat bijvoorbeeld ook over welke invloed voelen heeft op je denken.
Ik neig er naar om meer en meer te zeggen dat wat je me ziet doen, een uiterlijke vorm of verbeelding is van een denkproces. Want een denkproces gaat ook niet alleen over wat er in je hoofd gebeurt, maar gaat bijvoorbeeld ook over welke invloed voelen heeft op je denken. Dat brengt me bij David Bohm, een persoon die ik vaak in die context aanhaal. Hij schrijft hier fantastisch over. Hij zegt: ‘Het gaat niet over wat we denken, maar het gaat over dat we ons denkproces zelf kunnen waarnemen.’ Daarmee ben je niet meer je gedachten, want dan kun je ernaar kijken. Op het moment dat je ernaar kunt kijken, kun je stappen uit het herhalen van oude gedachten. Het woord gedachte is een verleden tijd woord. Door dat te doen, kan je in een proces komen van het hier en nu, waarin hij het voelende deel niet uitsluit. Dus door helemaal in het hier en nu, in het proces iets te doen om tot een nieuwe vorm van ‘sensegiving’ te komen waarin je met je zintuigen er ‘sense’ van kunt maken, dat is geloof ik het proces dat ik met mensen doe. Ja, ik nodig je uit. De taal is voor iedereen onbekend, misschien zelfs een tikje exotisch, dus staat iedereen een beetje met lege handen en dat is wat het interessant maakt. Dat, samen met dat ik natuurlijk een gedegen achtergrond heb in de dans en de mensen dat weten, maakt dat het voor iedereen een tijdelijke veilige ruimte wordt waarin mogelijk meer kan en mag dan normaal.’
De wereld zelf verandert in dat moment van een sessie niet ineens mee. Maar omdat je er door opent, verandert het wel hoe je de wereld gaat waarnemen. Op het moment dat je de wereld anders gaat waarnemen, betreedt je hem anders en ga je er mogelijk anders mee om.
Kunnen openen
‘Er is altijd die vraag: ‘Wat levert het nou op?’ Omdat wat ik doe mogelijk voor mensen een tikje anders is dan dat ze mogelijk gewend zijn. Dat lijkt in het begin misschien zo te zijn, maar achteraf blijkt vaak van niet. Er is heel veel discours over ‘transfer’, wat de vakterm is voor de overdracht van waarde van kennis. Het idee dat er iets zou kunnen gebeuren in die enscenering die gemaakt wordt, wat zo’n ‘markeringsmoment’ kan worden voor de mensen die erbij zijn, gaat over of we met elkaar kunnen openen, niet over de verandering van de personen die erbij zijn. Ook de wereld zelf verandert in dat moment niet ineens mee. Maar omdat je door de sessie opent, verandert het wel hoe je de wereld gaat waarnemen. Op het moment dat je de wereld anders gaat waarnemen, betreedt je hem anders en ga je er mogelijk anders mee om.
Ik denk dat in deze tijd van grote crises de de grote uitdaging is waartoe en waarvoor je opent en waarvoor je gesloten blijft. Ik denk dat we in toenemende mate moeten leren te openen. En om dat dan te dragen, samen. Dan kun je niet alleen. Ik heb een zoontje van twee. Ik heb grote zorgen over alles wat er nu gebeurt. Over de oorlog, het klimaat en wat al niet meer. Dat vraagt van mij of ik open of dat ik sluit. Ik moet aan de ene kant beschermen, zorgen dat ik voldoende geld verdien zodat ik vandaag genoeg heb als alles in elkaar stort om hem nog een goed leven te geven. Maar dan sluit je, terwijl het de uitdaging is om telkens open te blijven, ook al heeft dat grenzen.
Ik probeer tijdelijke veilige plekken te maken, wat markeringsmomenten kunnen zijn, zodat mensen daar mogelijk mee geholpen zijn. Dat, als ze dreigen te sluiten, ze er weer even naar terug kunnen gaan, om vervolgens weer te openen.
Je ziet heel veel mensen nu zich sluiten. Ik probeer mensen te openen. Maar, je moet ook de realiteit in de ogen kijken en weten wanneer je moet sluiten. Er is ook veel toxiciteit, dan is het logisch dat je dicht gaat. De vraag ‘waarom ga ik open, en waarom sluit ik?’ is een vraag waarin we beter moeten worden met elkaar. Mijn bijdrage is om je te helpen om iets te openen. Als je opent kun je mogelijk morgen de wereld een beetje anders zien. Dat hoop ik. Mensen hebben defensiemechanismen, die er zijn wegens allerlei redenen. Dan kom je al snel in de wereld van de psychologie en trauma. Veel van het therapeutisch werk gaat over of je in het hier en nu zien wat er nodig is en zijn je reacties gebaseerd op het nu of op het verleden. Of je dat mogelijk zachter kan maken, zodat je in het nu kunt blijven handelen. Die mechanismen kunnen er voor zorgen dat openen mogelijk moeilijker is.
Wat ik zelf ook wel ervaar is dat er momenteel in de wereld zoveel gebeurt, dat ik soms zelf ook niet meer weet in welke richting ik moet kijken. Soms is het moeilijk om de veelheid te dragen. Dat kan er aan bijdragen dat mensen helemaal sluiten, of zich misschien soms openen voor één ding. Hoe doe je dat? Hoe ga je daarmee om? Daar moet je een voor jezelf gezonde verhouding mee hebben, want je kunt niet alles dragen. Daarom probeer ik tijdelijke veilige plekken te maken, wat dan van die markeringsmomenten kunnen zijn, zodat mensen daar mogelijk mee geholpen zijn. Dat als ze dreigen te sluiten, ze er weer even naar terug kunnen gaan, om vervolgens weer te openen. Dat staat niet buiten de realiteit, maar is net zo echt als alle andere realiteit, tegelijkertijd. In dat opzicht waren de Grieken de tijd ver vooruit. Zij snapten al goed de juiste waarde van het geven van meervoudige perspectieven op wat er speelde, waarin elk perspectief evenveel woog.’
Intussen bestelden we nog een koffie. Met een Bosscher Bol. Ondanks dat de wind steeds wat steviger werd, bestond tijd en kou even niet. Terwijl we als volwaardige amateurs de Brabantse zoetigheid naar binnen werken, vat Peter zijn gedachten en processtappen nog eens samen. Niet eens per se voor mij, maar net zo goed voor hemzelf. Even het overzicht maken, plaatsbepalen. Ik luister en leer mee en voegt nog een gedachte toe:
‘Als het gaat over nazorg, dan zit er bij mij heel veel afstemming of het goed gaat met de personen naast me en om me heen. Misschien zijn ze helemaal omver geblazen, of misschien is er iets nodig. Ik zorg altijd dat ik weet waar ik onderdeel van ben. Vaak ben ik onderdeel van een programma. Dan weet ik dat het programma doorgaat en dan is het dus van groot belang dat mensen zich veilig voelen in het programma. Ik doe weinig eenmalige dingen waarbij ik niet weet waar die mensen dan vervolgens weer naartoe gaan. Door ergens onderdeel van te zijn borg ik dat mensen zich veilig kunnen voelen om zich te kunnen openen.’
Gesproken dans
‘Waar ik ook mee begonnen ben, dat is er nieuw bijgekomen, is wat ik ‘spoken dance’ noem. Ik deed dat vorige week bij een groep toptalent van een grote financiële organisatie. Ook daar was ik onderdeel van een programma, wat bestond uit het lopen van het Pieterpad onder begeleiding. Ik liep mee en sprak iedereen twintig minuten. Daarna deed ik een spoken word, met die persoon naast me. Het is goed om te weten dat spoken word niet alleen draait om het overdragen van woorden alleen. Het gaat om gevoel, intonatie en mensen iets laten zien. Je laat iets overkomen met de kracht van je woorden. Daarin is dus alles wat je doet belangrijk. Het ritme, je gevoel, hoe je beweegt. Maar een stilte hier en daar, kan net zo krachtig zijn. Daarmee geef je de luisteraar tijd om te laten bezinnen wat hij of zij heeft gehoord en houdt ondertussen de spanning vast. Alles telt mee.
Door de dans te vergezellen van spoken word helpt ik mensen om mijn dans beter te lezen en interpreteren.
Na de wandeling was het avondprogramma, waar ik begon met de spoken word, gevolgd door een dans. Dat spoken word deel, daar ben ik van gaan houden. Inmiddels doe ik dat nu ook op andere plekken zoals congressen. Eerst luister ik, dan schrijf ik een spoken word, wat ik dan voordraag gevolgd door een dans. Het maakt het inclusiever, want als je niet van dansen houdt, dan heb je in elk geval de gesproken woorden. Ik ga vaak naar een dansvoorstelling en ik dans natuurlijk zelf, wat me een geoefende kijker maakt. Ondanks dat ben ik altijd blij dat je dan bij een voorstelling een briefje in je handen hebt waarop een klein verhaallijntje staat, al is het alleen de titel. Net als bij een schilderij. Daardoor ga je beter kijken, beter begrijpen. Dan zijn het niet alleen meer lijven die iets doen, maar dan betekenen de bewegingen meer voor me, dan kan ik het beter lezen of interpreteren. Dus eerst een spoken word doen zorgt ervoor dat mensen met die ogen naar mijn dans gaan kijken. Dat helpt hen om beter te kijken. Dat werkt heel goed. Op deze manier kan ik meer uit de dans halen.’
Collectief leren
‘Ik heb inmiddels wel geleerd dat er geen individuele vragen bestaan. Ik geloof niet meer in individuele vragen. Ik heb inmiddels met zoveel mensen gewerkt en gesproken, dat ik nu vanuit overzicht kan kijken en weet dat er geen individuele vragen bestaan. Door al die momenten heb ik een helder tijdsbeeld, omdat het vaak mensen zijn die aan de tijd staan. Daarom vertel ik mensen nu ook dat er geen individuele vragen bestaan, dat ik ze niet individueel ga helpen of coachen. Dat is niet mijn belofte en niet wat mij te doen staat. Maar ik heb wel een mens nodig, een individu, om erin te komen. Op het moment dat we erin komen, kunnen we allemaal leren, omdat er heel veel zeggingskracht in zit, waar we allemaal vanuit ons eigen perspectief, fase waarin we zitten, cultuur of achtergrond iets uit kunnen halen. Ik probeer mensen in het hier en nu te bewegen, niet zoals bijvoorbeeld bij opstellingen helemaal de gedetailleerde diepte in te gaan. Dat is helemaal niet nodig. Ik heb ze hier en nu nodig, in het moment, omdat daar het gemeenschappelijke en universele zit waar we allemaal van kunnen leren.’
Ik ben bereid om even getuige te zijn. Ik doe dat zo leeg, zo oordeelloos mogelijk, voor zover dat kan. Ik vertel je wat er bij mij gebeurt en dat is het. Dat is het werk. Dan ben ik klaar. Dat is alles wat ik te geven heb.
We worden onderbroken door de vriendelijke meneer van de koffieplek. Inmiddels is de wind verder toegenomen en stelt hij voor dat hij de luifel waaronder we zitten in te klappen. Blijkbaar vertrouwt hij de constructie niet voldoende om ons er onder te laten zitten, wat attent is. Aangezien we nogal verstrengeld in gesprek zitten is het zicht op andere dingen zoals de tijd en de omgeving nogal belemmerd. Het voelt dat ook alsof ineens iemand onze gespreksruimte binnenstapt. Ik voel ineens hoe koud ik ben, hoe er een druppel aan mijn neus hangt, mijn koude handen. De man doet zijn ding, Peter vervolgt.
‘Het gaat er niet om dat ik in jouw schoenen ga staan. Het gaat erom te erkennen dat jij anders bent, jij ervaringen hebt gehad die ik niet heb gehad. Dat brengt me bij het punt van getuige zijn. Ik ben bereid om even getuige te zijn. Ik doe dat zo leeg, zo oordeelloos mogelijk, voor zover dat kan. Ik vertel je wat er bij mij gebeurt en dat is het. Dat is het werk. Dan ben ik klaar. Dat is alles wat ik te geven heb. Wat verschrikkelijk veel is. Soms lijkt dat misschien op voorhand anders, ontoerijkend omdat het mogelijk voor de ander in een taal is waarmee ze mogelijk minder bekend zijn. Dat maakt dat het op voorhand soms voor mensen moeilijker te taxeren is qua waarde, maar dat wordt nadien altijd volkomen helder. Dan is er iets gebeurd, iets gedeeld, iets geleerd. Het gaat over intrumentele en niet-instrumentele ruimte. Ruimte die bezet en niet bezet is. Over tussenruimte en over het belang daarvan. Over het blijven creëren van nieuwe ruimtes waarin we ook weer mens worden. Daarin zet ik mij middelmatig, als middel, in. Ik ben in de Veranderkunde afgestudeerd. Toen gebruikte ik dat woord ‘middelmatig’ voor het eerst. Daar werden mensen boos over, omdat ze het als negatief begrepen. Maar het ging mijn er daar over om iemand middelmatig, dus als middel, in te zetten. Niet om iemand als middelmatig, een oordeel, te zien. Ik vond dat zelf een leuke taalvondst, maar leerde gelijk ook over de beperking en begrenzing van taal als mensen die anders interpreteren en begrijpen dan hoe ik het had bedoeld.’
Dansrijke interacties
‘Ik bouw in mijn werk heel veel tijd tussen stimulus en respons in. Veel ruimte. Ik doe daar iets in, een visualisatie van het denkproces zoals ik het nu meer en meer durf te noemen, waarbij je het ook kunt voelen en waarnemen. Om dat heel precies te kunnen worden uit welke bron dan reactie komt. Dat is, wat ik al eerder vertelde, mijn bescheiden poging. Om steeds opnieuw in mezelf en in het werken met anderen die ruimte te openen. Steeds ontdek ik precies daar de schoonheid, potentie en moed van mensen. Precies groot genoeg, precies sterk genoeg, precies kloppend bij wat er nodig is.
Vaak vertel ik dat ik met dans werk. Maar het begrip van dans wordt steeds vaker opgerekt. Het gaat niet alleen om dat ik dan fysiek dans, maar ook om het ritme van de interactie met andere mensen, in welke vorm dan ook. Over hoe je je tot elkaar verhoudt, over leiden en laten leiden, over contact maken met elkaar en diep voelen, over in het moment bewegen, over dynamiek, over vertrouwen. Elementen die in dans zitten, maar natuurlijk net zo gelden in andere manieren van met elkaar in interactie zijn.
Als je luistert hoe mensen in hun normale taalgebruik, niet refererend aan de dans zelf, wel het woord dans gebruiken dan zetten ze het in om iets te duiden dat ze alleen op die manier kunnen vatten. ‘Het is een dans van…’ Dat doen mensen dan omdat ze dan voelen dat iets met elkaar verstrengeld is, dat het over actie en reactie gaat. Ik ben dat steeds meer en dieper aan het verkennen.’
Vormarmoede tot de derde
‘Ik ben oeverloos veel over de vorm aan het praten. Maar dat komt ook omdat op veel plekken waar ik kom sprake is van een grote vormarmoede. Mensen hebben gewoon geen idee. Ze vallen altijd maar terug in oude ideeën, opvattingen en patronen. Laatst werkte ik voor een grote corporate, daar werd ik ontvangen in zo’n typische zaal, je kent het wel. In het midden een joekel van een tafel als een eiland, met daarop microfoons en van die aansluitpunten voor laptops om met elkaar aan tafel te kunnen videoconferencen. Aan de muur zo’n scherm, met natuurlijk ook camera’s want sinds de pandemie zijn al die meeting rooms halve televisiestudio’s. Die setting staat geen enkele andere manier van met elkaar in gesprek gaan toe, het dicteert hoe we met elkaar in gesprek gaan. Een ernstig geval van grote vormarmoede. Ik denk niet licht over het geven van vorm aan dingen. dat is belangrijk. Ik geef op mijn manier ook vorm aan dingen zodat we op een andere manier naar dingen gaan kijken.
Los van de vormarmoede, zijn we ook niet zo goed in staat om iets via iets te laten lopen. Het gemedieerde gesprek, wat de gerenommeerde psychoanalytica Jessica Benjamin ‘The Third’ noemt, dat is iets waar ik enorm in geloof. In een interactie wordt vaak een gebrek aan ruimte ervaren door een of beide betrokkenen, wat zij duidt als twoness. Het creëren van ruimte in dit soort impasses is het doel van thirdness: een ruimte waarin zowel verschillen als verbinding een plek hebben. Om zich vanuit die wringende staat van twoness in de ruimte van thirdness te kunnen begeven, is volgens Benjamin eerst het instorten, een breakdown, van de relatie van twoness nodig. Het gaat bij deze breakdown om erkenning van het ervaren onvermogen om verder te komen, om ruimte te geven aan het gevoel van tekortschieten en even niet meer weten hoe het verder moet. Pas dan is er een ruimte voelbaar op basis waarvan beide betrokkenen samen, in dialoog met elkaar, een nieuwe weg kunnen vinden. Ik zet de dans daarvoor in. Eerst deed ik daar nog wel een moeilijk over, was ik daar voorzichtig in. Maar inmiddels niet meer. Ik ben bij mijn fundament, waar ik in het begin over vertelde. Dit is wat ik doe, op eigen naam, dat is wat het is. En steeds meer wordt de waarde daarvan gezien, word ik daarvoor gevonden en gezien en stelt het me in staat een goede bijdrage te kunnen leveren aan het anders bezien van complexe vraagstukken. Er is zoveel aan de hand in de wereld, dus ik ben voorlopig nog niet uitgedanst.
Zullen we nu dan eindelijk dansen in de stad? Hoe laat is het eigenlijk?’