Hoe Ton Venhoeven ruimte maakt door taal, waarneming en kaders
Happyplaces Stories (video)
Jaren geleden was ik voor een project in Hong Kong met een grote delegatie van de Nederlandse creatieve industrie. Die groep verbleef als geheel een hetzelfde hotel. Hong Kong ken je misschien van de plaatjes als een soort Manhatten, maar met extra licht, hectiek en meer wat hoort bij Aziatische steden. Ik liep een van die dagen het hotel uit, met een paar van die mensen uit die delegatie. Een droeg ondanks de temperatuur een lange jas en hij beende, nieuwsgierig bestuderend de strap op van een opgang. De straat oversteken en als voetganger bewegen, doe je niet op straat, maar op hoogte, over het verkeer heen. Ik raakte in gesprek en kreeg een gratis zienswijze en lezing. ‘Wat wonderlijk is, is dat het exterieur van de gebouwen, vanuit de voerganger bezien, er hier niet veel toe doet. Het bepaalt misschien de skyline, maar als voetganger navigeer je hier eigenlijk door een soort horizonloze eindeloze tunnels. Waarin gebouwen naadloos overlopen van de ene in de andere en je eigenlijk nooit de buitenkant echt waarneemt.’ Ton maakte het loopje van het hotel naar het evenementencomplex gelijk veel meer de moeite waard. Door zijn actieve bestuderen en formuleren kreeg ik er ineens een aantal filters bij om door te kijken. In mijn gedachten was hij een soort Batman — grote man, kleine Chinezen, donkere jas, leek te zweven door de stad.
Taal
‘Ik moet even op gang komen. Ik weet wel een paar dingen die zo in mij op komen. Dat ruimte in ieder geval meer is dan iets driedimensionaals. Het heeft toch heel veel te maken met met taal, hoe je dingen waarneemt en die twee dingen zijn heel sterk cultureel bepaald. Als je het direct hebt over gebouwen: moet ik een gebouw dan meer gesloten maken zodat mensen meer naar binnen kijken, waardoor ze makkelijker dromen en verhalen met elkaar kunnen uitwisselen? Of moet ik gebouwen maken waarbij mensen vooral naar buiten kunnen kijken om te zien wat er op straat gebeurt en aan de horizon. Het verschil tussen die twee is heel sterk cultureel bepaald.
Wat bij taal heel belangrijk is, dat het bestaat uit woorden, gebaren, gezichtsuitdrukkingen, uit schetsjes, voorwerpen die je in je hand pakt… Dat zijn allemaal middelen waarmee je kan communiceren. En wat gebeurt er tijdens die communicatie, is dat er eigenlijk in jouw hoofd een voorstelling komt van wat ik zeg. Dus als ik het woord “kaketoe” gebruik, heb jij direct een beeld van een vogel in je hoofd. Maar als ik dat tegen iemand anders zeg, in een andere taal, dan zal hij misschien denken dat het een of andere pudding is. Dus die zit met zijn gedachten in een heel andere wereld. Waarom is dat zo belangrijk? Wij zijn gewend om te praten als architecten en als stedenbouwers over de fysieke ruimte. Dus dan hebben we het over de breedte van de straat, over verhoudingen, over het materiaalgebruik. Allemaal dat soort tastbare dingen. Maar waar we het eigenlijk veel minder over hebben en het in mijn ogen veel meer over zouden moeten hebben, is hoe je die dingen waarneemt. Dus binnen welke cultuur, en wat voor effect je daarmee wilt bereiken. Ik ga het even op scherp zetten: er is niet zozeer een tegenstelling tussen een reële wereld en een virtuele wereld. Maar omdat je gebouwen nou eenmaal alleen maar kan waarnemen, je kan ze alleen maar kennen via de waarneming, dus dat is vandaag anders dan morgen, in een feestomgeving zie je dat gebouwen ook weer anders, of dat stuk stad. Sterker nog, als er ergens in een stad een feest geweest is, dan blijft de herinnering aan dat feest ook kleven aan die stad. En dat is eigenlijk allemaal wat ruimte is. Voor mij. Dus er bestaat eigenlijk helemaal geen fysieke ruimte. Ja, voor de metselaar die het in elkaar zet, maar voor de gebruikers van de stad, voor de bezoekers, voor de mensen die met elkaar omgaan is het eigenlijk allemaal een talig iets, een virtueel iets, dan een reëel gemaatvoerd iets.
Het is niet zozeer een plek voor mijn herinneringen, maar het is bij wijze van spreke ook… Wat doe ik als ontwerper met, zeg ik heb een klant en die zegt: “Ik wil een huis hebben.” Dan vraag je je af waar… Als het erbij zegt: “Ik wil een spectaculaire woonkamer hebben.” Dan ga je eigenlijk die herinnering proberen te fileren. Wat versta je onder die spectaculaire woonkamer? Is het iets dat spectaculair is vanwege het uitzicht? Of vanwege de interne schakering van ruimtes? Dan komen voorbeelden op tafel, typologieën. En eigenlijk is wat je probeer te doen, het ontwerp zo in elkaar te sleutelen dat die positieve ervaringen samengebald en verhevigd worden in het ontwerp en in de realisatie. Dat is dan over de ruimte zelf. Maar je kan ook, als je een raam maakt in die ruimte, dan kun je zeggen: “Ik heb een raam nodig, want ik heb daglicht nodig.” Maar je kan ook kijken of de omgeving ook aanleiding geeft om bepaalde delen in die omgeving te kadreren. Waardoor je ze eigenlijk uitlicht, boven de realiteit. Dat is een heel interessant ding. Daarmee bepaal je ook heel sterk de kwaliteiten van die ruimte.
Kaders en de evolutie van ruimte
Maar ook het kader zelf, daar kun je over nadenken. Daar is in de schilderkunst veel over nagedacht. In Barok, waar engeltjes over de rand van de lijst gingen. Ook in De Stijl beweging, zoals Van Doesburg. Die heeft ook geëxperimenteerd hoe je een schilderij kan maken wat niet zozeer een venster is naar de werkelijkheid maar zelf ook een realiteit is. Helemaal geen kader heeft. Er zijn andere schilders die met halve kaders geëxperimenteerd hebben. Het spel tussen kader en de voorstelling en de werkelijkheid, dat is iets waar je ook voortdurend mee kan manipuleren. Het is niet zo dat een ontwerp, of iets dat je maakt, dat dat louter bestaat als verwijzing naar het verleden. Maar je kan het ook tot concrete realiteit maken. Dat is een virtuele realiteit, want de ruimte moet dan ook weer ervaren worden. Wat ik bedoel is dat… Je kan geïnspireerd zijn door hoe een hotel er nou eenmaal uit hoort te zien. Of dat ene hotel er speciaal uit zag. Dat hotel was misschien in Japan. Maar we zijn nu niet in Japan, maar in Nederland. In dat Japan kwam dat hotel als heel vanzelfsprekend over, ik wil hier ook niets vanzelfsprekends maken. Maar wat wel die kracht heeft. Op dit moment denk ik aan een hotel waar ik gezeten heb in Japan, langs een stromende rivier, in een bos. Met prachtige houten constructies, enzovoort. Als ik dat ga vertalen naar Nederland dan moet ik daar heel andere middelen voor inzetten, want wij hebben niet zo’n snelstromende rivier. Wij hebben wel bossen. Dus je moet kijken hoe je de relatie tussen de ruimte in dat gebouw en de omgeving daarvan, hoe kun je daar een bijzondere ervaring van maken. Dan krijg je automatisch een totaal ander hotel, als het dan toch een hotel moet worden. Maar het kan ook zijn dat het als inspiratie dient voor een station. Dus waar het om gaat, is dat er een bewerking optreedt in de verwerking van het voorbeeld. Soms is het ook niet één voorbeeld, vaak niet, maar is het een range van dingen die een beetje in een bepaalde richting gaan. Waar je dan zelf een nieuw verhaal van maakt. Maar vervolgens gaan andere mensen dat ding waarnemen. Dus dat ding wat ik maak, dat wordt weer inspiratiebron die na mij ook dingen gaan maken. Maar die stellen dat misschien weer samen uit die en die en die. Dus je krijgt eigenlijk bijna een… Het gaat er nooit om hoe een ding werkelijk is, het gaat erom hoe het geënsceneerd is, hoe je het ervaart, wat voor associaties je er bij krijgt, hoe het ruikt, hoe het voelt, hoe je het benadert. Die dingen bij elkaar, als je dan de verschillende generaties van ontwerpen die elkaar opvolgen en de interpretaties… Je interpreteert iets, dat materialiseer je in iets nieuws, dat wordt weer geïnterpreteerd en gematerialiseerd in iets nieuws… Dat is bijna een soort van evolutionair proces van hoe ruimte zich ook kan ontplooien door de geschiedenis heen.
Gehandicapt
Als ik rondloop dan kijk ik direct naar, het begint wel bij beleving: “Wat vind ik hier van”, dat denk ik, maar je kunt al heel snel iets plaatsen. Dat is dat type, dan ken ik daar van, en daar van. Ik ben wel redelijk gehandicapt, dat ik inderdaad niet meer anders kan denken dan als architect en stedenbouwer. En dat wordt eigenlijk met de dag erger. Want naar mate ik meer weet, over meer dingen nagedacht heb, herken ik ook weer andere elementen uit de werkelijkheid waar je ook weer interessant over na kunt denken. Dat leidt ook tot hele bijzarre… Ik fotografeer niet meer, behalve als ik iets zie waarvan ik denk dat ik dat echt vast moet houden. Als ik dan na de vakantie terug kijk, of wanneer ik van een reis terugkeer, dan kan dat zijn een rand van een zwembad, een uitzicht over een ongelooflijk mooi landschap, of de detaillering van asfalt in het gras, aan de randen. Het is te bizar. Maar het zijn allemaal dingen… Er is gewoon ontzettend veel gemaakt en ontworpen en daar valt allemaal over na te denken. Dus voor mij is die wereld, toen ik vroeger echt een kleine boy was, toen nam ik heel veel dingen for granted. Er was eigenlijk weinig onderscheid tussen dingen van de natuur of van de mensen. Omdat het gewoon de werkelijkheid was waarin je opgroeit. Maar naar mate je meer weet van ontwerpen, zelf ook dingen gedaan hebt, ja dan is het op een gegeven moment glashelder uit welke cultuur dingen komen, wat ze slim over hebben gepikt. Wacht eens even, die tempels die wij altijd toeschreven aan de Grieken die komen eigenlijk uit India. Daar zat interdaad zo’n kalf in, zo’n koe. Weet je, je weet gewoon steeds meer dus kun je ook de genealogie van die dingen traceren. Ik vind dat wel leuk.