Anita: ‘Hoe moet ik jou dan vertellen dat ik net zoals jou ben?’

Veerleredeker
5 min readJan 26, 2023

--

Woonwagenbewoners, een bewogen groep die niet altijd even snel begrepen wordt en soms afgezonderd en los lijkt te staan van de samenleving. In de media wordt de groep niet vaak aan het woord gelaten en de gemeente maakt niet of nauwelijks plaats voor extra staplaatsen op het kamp.

We leven in Nederland in een multiculturele samenleving. Volgens het humanistisch verbond is dat een samenleving die inwoners heeft van diverse culturele, etnische, religieuze achtergrond/overtuiging, die in groepen in te delen zijn en van elkaar te onderscheiden lijken. Omdat we zoveel verschillende groepen hebben, is het belangrijk om iedereen aandachtig bij de samenleving te betrekken. Hoe zit dit bij woonwagenbewoners? Worden zij voldoende gehoord? Of láten ze zich door hun gesloten houding niet voldoende horen?

Anita (41) en Lelie (65), nicht en tante, wonen naast elkaar op het kamp in Nieuw-Vennep. We praten met hen over vooroordelen, frustraties rondom staplaatsten en de samenhorigheid op het kamp.

Wanneer wij onze schoenen uit doen en rond de tafel zitten met een bakje koffie vertelt Lelie ons dat haar zoon van 36 jaar nog thuis woont aangezien hij al langer dan tien jaar wacht op een woonwagen op het kamp. Gemeentes willen vaak geen extra staplaatsen vrijmaken voor woonwagenbewoners en als ze dit wel van plan zijn duurt dit heel lang en zijn er veel procedures waar rekening mee gehouden moet worden. Hierdoor zie je dat kinderen op het kamp die onderhand volwassen zijn geworden nog bij hun ouders wonen. En als de kinderen gewoon in de buurt in een huis gaan wonen? Lijkt een logische vervolgvraag. Lelie en Anita vertellen ons dan een essentieel aspect van hun cultuur.

Anita met haar dochter

‘Op het kamp is het heel warm. Wij helpen elkaar altijd. Als bij iemand de aardappelen op zijn, mogen ze dat altijd hier komen halen. Als er iets mis is met de auto, is er altijd wel iemand die kan helpen die er verstand van heeft.’ Anita vertelt zelfs dat ze geen vroedvrouw nodig had op het kamp. ‘Mijn tante deed de baby in bad en bracht me eten. Door die hulp kon ik overdag wat uurtjes bijslapen, die ik weer had gemist in de nacht door de borstvoeding. Elkaar helpen en de warmte op het kamp is typisch voor onze cultuur.’ Als woonwagenbewoners in huizen moeten gaan wonen valt die warmte weg, en valt hierdoor dus ook een stukje cultuur weg, probeer ik voorzichtig te stellen. De dames beamen dit.

‘EERST ZIEN, DAN GELOVEN’

Al jaren worden er onderhandelende gesprekken gevoerd tussen woonwagenbewoners in Nieuw-Vennep en de gemeente. De gemeente probeert in 2017 de woonwagenbewoners tegemoet te komen en belooft op zoek te gaan naar een locatie voor extra staplaatsen. Zes jaar later is er niet één extra staplaats bijgekomen. Wethouder Marjolein Steffens vertelde in een interview met NH nieuws afgelopen november: ‘Het was en is niet eenvoudig om een geschikte locatie te vinden.’ Door al deze vertraging is het wantrouwen bij de woonwagenbewoners gegroeid. ‘Eerst zien en dan geloven. Er is ons namelijk al te veel belooft.’

Waar veel woonwagenbewoners ook mee te maken hebben zijn vooroordelen. Lelie heeft vroeger wel eens meegemaakt dat ze niet werd aangenomen als ze vertelde dat ze van het kamp kwam tijdens een sollicitatie. ‘Als ik de straatnaam opgaf van een familielid die niet op het kamp woonde, werd ik wel aangenomen. Het adres was al van belang.’

Lelie op de bank

Anita vult Lelie aan met een verhaal over haar middelbareschooltijd. ‘Sommige klasgenoten moesten niks van je hebben als ze hoorden dat je van het kamp kwam.’ Ik vraag hoe ze daarmee omging. ‘Niet, hoe moet je daar mee omgaan? Je bent dan zo bekrompen. Hoe moet ik jou dan vertellen dat ik net zoals jou ben? Alleen bij ons moeten je schoenen uit en zijn wij heel close met onze familie. Maar verder zijn wij hetzelfde.’

‘Als de politie om wat voor reden dan ook het kamp op komt, zetten ze gelijk hun bodycam aan. Ik heb dan nog geen woord gezegd. Toen ik wat jonger was en naar de kroeg ging, stonden er twee jongens te vechten net buiten de ingang. Ik kwam naar buitenlopen en keek er alleen maar naar, maar toch mocht ik meekomen van de politie.’ Vertelt Anita gefrustreerd.

‘DAT IS GEWOON ONRECHT’

‘En ik merk het zelfs bij mijn kinderen. Als er iets aan de hand is met andere kinderen in de buurt, wordt de schuld altijd gegeven aan mijn zoon.’ Je ziet Anita boos worden als ze erover praat. ‘Dat is gewoon onrecht, en als er iets is waar ik niet tegen kan is dat het.’ Lelie knikt hevig mee. ‘Ja daar kan ik echt verdrietig van wezen.’

‘Gelukkig willen sommige mensen ons wel accepteren. Ik sprak laatst een buurman die zei ook nooit last van ons te hebben.’ Vertelt Anita. Als we vragen naar een sprankeltje hoop zegt Lelie: ‘Nu alle partijen in de gemeenteraad voor de bouw van ons kamp zijn is er hoop, hoop voor mijn zoon.’

Op de vraag: Laten woonwagenbewoners genoeg van zich horen? Kunnen we ja en nee antwoorden. Ze komen op voor hun cultuur en laten het achterste van hun tong zien tegenover de gemeente, maar door het gebroken vertrouwen door teleurstellingen in het verleden houden ze zich meer op de achtergrond in de samenleving. We moeten de woonwagenkampen misschien minder zien als afscherming en onwilligheid, maar meer als een deel van hun cultuur. In Nederland lijken we veel rekening te houden met alle verschillende culturen die we hier tegen komen. In Nederland bouwen we Moskee’s voor de islamitische cultuur, we lenen steeds vaker Surinaamse woorden die we gebruiken in ons vocabulaire en we leggen óveral fietspaden neer wat kenmerkend is voor de Nederlandse cultuur. En voor de woonwagencultuur bouwen we geen woonwagens. Daar gaat iets mis.

--

--