Jan Arends

Lebowski Publishers
Verhalen & poëzie
Published in
6 min readNov 28, 2014

--

Keefman (fragment)

VRIEND, hoe vaak heb ik je al niet gezegd dat ik mij geheel wil inzetten voor de psychiatrisch gestoorde mens. En dan zit jij maar te lullen en met je hand over je kin te wrijven. Dat is zeker een tik van je? Altijd dat gepluk aan die kin. En dan de smoesjes die je verkoopt. Dat ik niet geschikt zou zijn voor de verpleging van psychisch of psychiatrisch gestoorde mensen omdat ik geen mulo-diploma zou hebben. Alsof dat ter zake doet of je diploma’s hebt. Natuurlijk doet dat ter zake. Dat weet ik ook wel. Mijn hele leven is verpest door die rotdiploma’s. Want zeg nou zelf vriend. Waarom hebben anderen wel diploma’s en ik niet. Daar zit wat achter. En wat is nou iemand met een mulo-diploma. Ik ben er zeker van dat ik dat werk net zo goed doe als iemand met een diploma. En jij bent dokter. Dus je kan het weten. Waarom adviseer je mij dan niet? Waarom geef je ze niet de raad bij zo’n psychiatrisch instituut om mij aan te nemen? Jouw woord is immers wet. Als jij zegt dat het zonder mulo-diploma net zo goed kan dan nemen ze mij wel. Dat geef ik je op een briefje. Jij hoeft alleen maar op te bellen en te zeggen dat je iemand hebt die zich helemaal wil inzetten voor de psychisch of psychiatrisch gestoorde mens en ik heb mijn levensdoel bereikt. En nou kan jij wel zeggen dat die dingen niet zo eenvoudig liggen, maar dat zijn maar smoesjes en dooddoeners. Die dingen liggen niet zo eenvoudig, mijnheer Keefman. Dat zeg je toch altijd. Die dingen liggen niet zo eenvoudig. Houd jij jezelf soms voor scherpzinnig met die stomme opmerkingen van je? Die dingen liggen wel eenvoudig. Je hoeft alleen maar op te bellen. Zo gaat het nou eenmaal in het leven. De dingen gebeuren op afspraak. En op voorspraak. Dat is het. Ik heb nooit voorspraak gehad in mijn leven. Daarom zit ik hier in het gekkenhuis. Omdat ik nooit voorspraak heb gehad in mijn leven. Anderen rollen overal binnen. Maar mij wijzen ze de deur. Ze wijzen mij de deur zeg ik je. En nou heb je weer een ander lulpraatje. Weet je waar ik soms zin in heb? Om die stompzinnige bek van jou in elkaar te slaan. Want nou heb je weer een ander smoesje. ‘U moet het zelf doen, mijnheer Keefman. U moet het zelf doen. Als u in de B-verpleging wilt dan moet u daar zelf de nodige stappen voor zetten.’ Maar vriend, je weet toch immers dat ik zo helemaal niet in de Bverpleging kan. Natuurlijk wil ik mij helemaal inzetten voor mijn psychisch of psychiatrisch gestoorde medemensen. Maar jij weet net zo goed als ik dat ik dat helemaal niet kan. Ik zou jou wel eens willen zien als je een gehoorgebrek had en een spraakgebrek. Dan zou jij ook niet doen of het allemaal maar even gemakkelijk was. Weet je wat er aan schort? Jij wilt mij helemaal niet begrijpen. Jij doet maar net of je neus bloedt. Of er met mij helemaal niets aan de hand is. Maar jij weet niet hoe eenzaam een mens is die doof is. En dan kan jij wel zeggen dat ik helemaal niet doof ben, maar dan ben jij voor mij geen dokter. Dan weet jij er geen kloten van. Denk jij nou heus dat ik in een psychiatrisch instituut kan gaan werken zolang er niets aan mijn gehoor gedaan is? Psychiatrisch gestoorde mensen hebben er nog meer behoefte aan dan andere mensen dat zij worden verstaan. Maar ik ben immers doof, of tenminste hardhorend en dacht jij dan heus dat ik aan kon komen kloppen voor een betrekking in de psychiatrie. Dat is immers te gek om los te lopen. Je weet zelf hoe ik gehandicapt ben door mijn spraakgebrek. Anderen praten maar. En ik zit er zwijgend bij. Ik doe mijn mond niet open. Omdat ik dat spraakgebrek heb. Dat sluit mij overal buiten. En nou kan jij wel zeggen dat ik helemaal geen spraakgebrek heb, maar wie kan dat nou beter weten? Ik of jij? Wat heb ik er aan dat jij briefjes schrijft om mij aan te bevelen. Zolang ik doof ben kan ik toch nergens terecht. Dus daar moet eerst mee begonnen worden. Met die doofheid. Daar ben ik mijn hele leven door achteruit gezet. Weet je dat ik nog niet kon praten toen ik zes jaar was. En weet je wat ze zeiden? Dat ik lui was, of achterlijk. Dat het daar van kwam. Maar weet je wat mijn moeder zei? Die jongen is niet achterlijk of lui. Dat heeft ze altijd gezegd. Die jongen is niet achterlijk of lui. Die jongen is doof, of tenminste hardhorend. Toen wou ze al dat ik een gehoorapparaat zou krijgen. En als ik maar de zoon van een dokter was geweest. Dan had ik dat gehoorapparaat wel gehad. Als het voor de zoon van de dokter is dan is zo’n briefje zo ingevuld en dan betaalt het fonds.

Maar voor mij worden er geen briefjes ingevuld. Voor het kind van een weduwvrouw is dat niet nodig. Of dacht jij misschien dat het niet zo was? Het kind van een weduwvrouw heeft geen gehoorapparaat nodig ook al is het hartstikke doof. Daarom moest ik naar de achterlijke school vriend. Alleen daarom. Omdat mijn moeder geen gehoorapparaat voor mij kon betalen en omdat het ziekenfonds het niet gaf zonder een briefje.Altijd briefjes die je nodig hebt en die je niet krijgt.

Weet je wat jij van mij maken wilt vriend? Een werkman. Ik heb jou wel door. Jij wilt helemaal niet dat ik mij voor mijn psychiatrisch gestoorde medemensen ga inzetten. Daar vind je mij te vies voor. Dat moeten die meiden doen die altijd goed verzorgd zijn geweest en die nergens last van hebben. Maar iemand die een gebrek heeft die mag niet in de psychiatrie. Zo ben jij ook. Want je zit nou wel altijd de heilige te spelen die het allemaal zo goed bedoelt maar ik heb je door. Jij wilt een werkman van mij maken. Omdat het blijven moet zoals het is. Het mag niet anders worden. Mensen als ik moeten naar beneden getrapt worden. Dat is jullie enige kracht. Mij naar beneden trappen. Want als je daarmee ophoudt is het allemaal niet meer waar en dan ben jij geen dokter meer. Dan kun jij niet langer de grote mijnheer uithangen. Weet jij wat dat is, een werkman zijn? Dat is je leven lang een pet dragen. Daar heeft mijn moeder mij altijd voor gewaarschuwd. Want ik ben meer dan een werkman. Dat zei ze, die jongen is te goed om met een pet op zijn kop te lopen. Daarom werd ik op die achterlijke school achteruit gezet. Omdat mijn moeder niet over zich heen liet lopen. Omdat ik te goed ben om wasknijpers te maken. Want daar komt het toch maar op neer als je een fabriek in gaat. Dat is net als hier. Dat is wasknijpers maken voor de hoge heren.

Uit: Keefman van Jan Arends, ligt nu in de betere boekhandel en sigarenmagazijn, met een voorwoord van Arends jeugdvriendin Inez van Dullemen.

Jan Arends debuteerde in 1955 met de novelle Lente/Herfst.
Hij bracht een groot deel van zijn leven door in psychiatrische inrichtingen en klinieken voor alcoholverslaafden. Dit komt ook duidelijk terug in veel van zijn werk. Vaak staat daarbij de inrichting model voor de samenleving als geheel. In zijn werk overheerst verder de eenzaamheid en de vervreemding, waardoor communicatie met anderen nauwelijks meer mogelijk is.

Met de verhalenbundel Keefman in 1972 kreeg hij bekendheid. In april 1973 zond de VPRO in ‘Het gat van Nederland’ een portret van Jan Arends uit.

Hij koos uiteindelijk voor een vrijwillige dood. Op de dag dat zijn bundel Lunchpauzegedichten uitkwam stapte hij uit het raam van zijn flat aan het Roelof Hartplein in Amsterdam. Arends liet een klein maar hoogstaand oeuvre na, dat door critici en lezers hooglijk werd geprezen, en dat nog altijd niet aan zeggingskracht heeft ingeboet.

--

--