Charles Jackson
Het verloren weekend (The Lost Weekend)
De ramen waren nu lichter, het blauw was wit, het was ochtend. Tot zijn ontzetting realiseerde hij zich dat de dag toch zou beginnen als de gevreesde zondag. Hij zou nog minstens twee van deze uren voor de boeg hebben, nog twee uur wachten tot de bar of drankzaak openging, want wroeging of niet, hij was van plan ermee door te gaan, het zat nu in hem en moest afgemaakt worden. Wick was er een lang weekend tussenuit, hij zou alleen zijn tot dinsdag, hij zou zijn eigen lange weekend hebben, hier. Een uitgelezen kans om ongestoord de bloemetjes buiten te zetten, mits Helen hem niet op de hielen zat of tegenhield, mits hij de mensen uit de weg ging, zich met niemand bemoeide en bekenden meed. Zes dagen lang – nog vijf dagen – zou hij naar hartenlust door de stad kunnen dwalen, zoals hij in het verleden zo vaak had gedaan – als een spook, onbekend, onopgemerkt, als een man die zich in een soort respijt bevond. Een solovlucht (vlucht, zeg dat wel), door iedereen genegeerd omdat niemand wist wie hij was (wie hield ooit een anonieme dronkenlap tegen?), een vlucht die net lang genoeg zou duren, want in zijn huidige verzwakte toestand wist hij dat met zes dagen de grens van zijn uithoudingsvermogen zou zijn bereikt. Ditmaal geen zwelgpartij van drie weken, eindigend in Chicago, Philadelphia, de boot op de Fall River, een gore kamer in een hotel aan 9th Avenue – god weet waar. Dinsdagochtend zou Wick terug zijn en Don zou tegen die tijd wel zover zijn er een punt achter te zetten. Wick zou niet eerder terugkomen, hij wist maar al te goed wat hij dan zou aantreffen, hij wist dat hij niet kon tegenhouden wat begonnen was, het was het beste weg te blijven en de zaak op zijn beloop te laten en ondertussen te doen alsof er niets aan de hand was in de stad of zich er in elk geval volledig voor af te sluiten. Door er met opzet niet aan te denken had Wick geleerd zich zelfs geen zorgen te maken: als hij zich zorgen maakte, zou hij zich in de eerste plaats zorgen maken over brand, over wie Don misschien bij zich zou hebben in het appartement, over het verlies van persoonlijke eigendommen, over het gevaar waarin zijn broer verkeerde, zijn arrestatie, zijn dood – en als hij dat zou doen, zou hij te veel lijden. Don wist dat Wick nu op was en wachtte tot meneer of mevrouw Hansen zijn ontbijt had klaargemaakt op het kolenfornuis in de boerderij – of hij was al buiten om Mac eten te geven, of speelde met hem op het gazon, of gooide stokken in het water om achteraan te zwemmen – terwijl hij zich hier aan zichzelf zat vast te klampen, zat te wachten tot de drankzaken opengingen, tot hij weer op gang kon komen met de slemppartij waar Wick, godzijdank, nog vijf dagen niet aan wilde denken. En al wachtend, in het besef dat met de eerste borrel van de dag de wroeging voorbij zou gaan en zijn monterheid terugkeren, beschouwde en onderzocht hij die wroeging opzettelijk, alsof zelfvernedering een soort boetedoening was, alsof dit zijn laatste gelegenheid was voor zelfonderzoek, alsof de beloofde drank gerechtvaardigd was mits hij de feiten onder ogen zag en van tevoren wist wat hem te wachten stond.
Hij vermoedde dat hij slechts een van de miljoenen mensen van zijn generatie was die, eenmaal volwassen, ergens rond hun dertigste tot de schokkende ontdekking waren gekomen dat het leven niet zo zou uitvallen als je altijd had verwacht; en waarom dit inzicht hém de das om had gedaan en hen niet – of niet al te veel van hen – was iets waar hij niet bij kon. Het leven bood geen enkele van de prijzen waar je vanaf de puberteit naar uitkeek (hij minder dan anderen, maar evengoed had hij ernaar uitgekeken, al was het alleen maar uit nieuwsgierigheid). De volwassenheid loste geen enkele van de beloften in die je op de een of andere manier waren voorgespiegeld. De toekomst bleef nog steeds de toekomst – illusie: een niet-bestaande periode of een voortdurend wijkende belofte, die zinspeelt op vervulling maar de beloning telkens achterhoudt. Alles wat nog steeds niet was gebeurd, zou uiteindelijk nooit gebeuren. Het was een zinloze bedoening en het zou bij wet verboden moeten worden. Maar er was geen wet, er was geen orde of zin; en met de zure-druivenhouding van ‘Waarom zou die er in godsnaam moeten zijn’ – dichter bij wereldwijsheid zou je nooit komen – trok je je in jezelf terug en compenseerde je de teleurstellingen door te drinken, door van dromen te leven, door in een eigen, zelfgemaakte wereld op te gaan (hel of hemel, wat maakte het uit?), door in fantasie te bereiken of te worden wat je in werkelijkheid nooit tot stand kon brengen.
Die idiote en bedrieglijke fantasieën van gistermiddag, bijvoorbeeld. ‘In het glas’ – wie zou ooit een boek willen lezen over een zakkige zatlap! Iedereen kende er wel een paar of een heleboel. Je kon ze niet serieus nemen. Lastpakken en onruststokers waren het, meer niet. De mensen hadden er hun buik van vol, net als van nichten en flikkers. Wat hun mankeerde was hún zorg, wie kon dat wat schelen? Het leven had talloze dingen te bieden die het meer waard waren om over te schrijven dan buitenbeentjes en mislukkelingen. ‘Don Birnam: een held zonder roman.’ ‘Mijn leven, of: Woorden van gelijke strekking.’ ‘Absoluut geheugen: Een bloemlezing.’ ‘Ik weet niet waarom ik u dit allemaal vertel’ – o, hij zou zich kostelijk vermaken met het verzinnen van titels, maar verder dan dat zou hij nooit komen en dat was maar goed ook. Zoals al zijn pogingen tot fictie zou het net zo persoonlijk zijn als een brief – pijnlijk voor degenen die hem kenden, oninteressant voor degenen die hem niet kenden; hier en daar aanstellerig of vol zelfmedelijden, op andere plekken slimmer dan goed voor hem was; zo volgestouwd met Shakespeare dat het leek alsof hij met een concordantie op schoot werkte; zo narcistisch dat het sloteffect dat van een spiegelpaleis zou zijn, dat hetzelfde beeld oneindig vaak weergeeft, of de oude doos Post Toastie-cornflakes uit zijn jeugd, met daarop het fascinerende plaatje van een vrouw en kind die een Post Toastie-doos vasthouden met daarop het plaatje van een vrouw en kind die een Post Toastie-doos vasthouden met daarop een plaatje van een vrouw en kind die... Maar het was dwaas om het boek überhaupt in overweging te nemen of er ook maar even aan te denken. Hij wilde hoe dan ook alleen maar De Kunstenaar zijn, zonder gedachte aan de betekenis of de inhoud van het werk waarmee hij die titel zou verwerven – net zoals hij acteur wilde zijn (en van zijn spel vaak een hoge dunk had, vooral tijdens het drinken) zonder er ooit over te denken de bühne op te gaan, een pianist zonder ooit een muziekles te hebben genomen, een echtgenoot en vader zonder te trouwen.
Fragment uit: The Lost Weekend van Charles Jackson, vertaling Johannes Jonkers. Verschijnt 1 februari 2014, met een voorwoord van Hafid Bouazza.
Charles Jackson (1903-1968) is de auteur van een uniek oeuvre. Van zijn debuut Het verloren weekend (The Lost Weekend) werden meer dan een half miljoen exemplaren verkocht in Amerika. Het verscheen in veertien landen, werd verfilmd door Billy Wilder en won vier Oscars. Ook zijn gepubliceerde verhalen en de roman The Fall of Valor maakten veel indruk.