Erich Kästner

Lebowski Publishers
Voorpublicaties & teasers
7 min readAug 5, 2014

--

Emiel en zijn detectives

Emiel helpt borden wassen

‘Zo,’ zei mevrouw Tafelbeen, ‘neem jij die kan met warm water even voor me mee!’ Zelf pakte ze een andere kan en het blauwe potje met vloeibare kamillezeep en liep van de keuken naar de kamer. Emiel pakte zijn kan en liep achter zijn moeder aan.

In de kamer zat een vrouw met haar hoofd boven de wit­te wasbak. Haar losse haar hing als drie pond wol omlaag. Emiels moeder goot de kamillezeep over het blonde haar en begon het vreemde hoofd te wassen tot het schuimde.

‘Is het niet te warm?’ vroeg ze.

‘Nee, het gaat wel,’ antwoordde het hoofd.

‘Ah, de vrouw van bakker De Waard! Dag, mevrouw!’ zei Emiel en hij schoof zijn kan onder de wastafel.

‘Bof jij even, Emiel. Ik hoor dat je naar Berlijn gaat,’ zei het hoofd. Het klonk alsof er iemand praatte die helemaal onder de slagroom zat.

‘Eerst had hij niet veel zin,’ zei Emiels moeder terwijl ze het hoofd van de bakkersvrouw onder handen nam. ‘Maar waarom moet die jongen zijn vakantie hier verlummelen? Hij is nog nooit in Berlijn geweest. En mijn zus Martha wilde ons altijd al eens uitnodigen. Haar man verdient heel behoorlijk. Hij werkt bij de post. In de binnendienst. Ik kan jammer genoeg niet mee. Voor de feestdagen is het te druk. Maar hij is groot genoeg en moet onderweg ge­woon goed oppassen. Bovendien haalt mijn moeder hem af op station Friedrichstraat. Ze hebben afgesproken bij het bloemenstalletje.’

‘Hij zal het vast naar zijn zin hebben in Berlijn. Dat is echt iets voor kinderen. Wij zijn er anderhalf jaar geleden met de kegelclub geweest. Wat een drukte! Je hebt daar straten die ’s nachts net zo licht zijn als overdag. En dan al die auto’s!’ vertelde mevrouw De Waard vanuit de diepte van de waskom.

‘Veel buitenlandse auto’s?’ vroeg Emiel.

‘Hoe moet ik dat nou weten?’ zei mevrouw De Waard en ze moest niezen. Ze had zeepschuim in haar neus gekre­gen.

‘En nu opschieten, zodat je op tijd klaar bent,’ drong Emiels moeder aan. ‘Je mooie pak ligt in de slaapkamer. Trek het aan, dan kunnen we meteen eten als ik klaar ben met mevrouw De Waard.’

‘Welk overhemd?’ vroeg Emiel.

‘Alles ligt op het bed. En trek je kousen voorzichtig aan. En was je eerst behoorlijk. En doe nieuwe veters in je schoenen. Hup, hup!’

‘Poe!’ zei Emiel en hij maakte zich uit de voeten.

Toen mevrouw De Waard, mooi gewatergolfd en tevre­den over haar spiegelbeeld, vertrokken was, ging Emiels moeder naar de slaapkamer. Ze zag Emiel ongelukkig rondlopen.

‘Kun jij me vertellen wie de mooie pakken heeft uitge­vonden?’

‘Nee, het spijt me. Waarom wil je dat weten?’

‘Geef me zijn adres, dan schiet ik die vent dood.’

‘Tjonge, wat heb jij het moeilijk! Andere kinderen zijn verdrietig omdat ze géén mooi pak hebben. Zo heeft ieder­een wat… Voor ik het vergeet: vraag vanavond een hanger­tje aan tante Martha en hang je pak fatsoenlijk op. Maar eerst netjes borstelen! Niet vergeten! Morgen kun je je trui weer aantrekken, je ouwe kloffie. Verder nog iets? Je kof­fer is gepakt. De bloemen voor je tante zitten in het pa­pier. Het geld voor oma geef ik je straks. Nu gaan we eten. Kom, jongeman!’ Mevrouw Tafelbeen sloeg haar arm om zijn schouder en nam hem mee naar de keuken.

Ze aten macaroni met ham en geraspte kaas. Emiel at als een bootwerker. Een paar keer stopte hij even en keek naar zijn moeder, alsof hij bang was dat ze hem kwalijk zou nemen dat hij vlak voor het afscheid zo’n honger had.

‘En schrijf meteen een kaart. Ik heb hem voor je klaarge­legd. In je koffer, helemaal bovenop.’

‘Komt voor de bakker,’ zei Emiel terwijl hij zo onop­vallend mogelijk een pijpje macaroni van zijn knie schoof. Zijn moeder had gelukkig niets in de gaten.

‘Doe iedereen de groeten van me. En pas goed op. In Berlijn gaat het er anders aan toe dan bij ons in Neus­tadt. En zondag ga je met oom Robert naar het Kaiser- Friedrich-Museum. En gedraag je een beetje, zodat ze niet zeggen dat we hier niet weten hoe het hoort.’

‘Erewoord,’ zei Emiel.

Na het eten verhuisden ze naar de kamer. Emiels moe­der pakte een blikken trommeltje uit de kast en telde geld. Ze schudde haar hoofd en telde nog een keer. Toen vroeg ze: ‘Wie is er gistermiddag eigenlijk geweest?’

‘Juffrouw Thomas,’ zei hij, ‘en mevrouw Homburg.’

‘Ja, maar het klopt nog niet.’ Ze dacht na, zocht het

briefje waarop ze haar inkomsten noteerde, rekende en zei ten slotte: ‘Er ontbreekt acht mark.’

‘De gasman is vanmorgen geweest.’

‘Dat is waar ook! Nu klopt het helaas.’ Ze begon te flui­ten, vermoedelijk om haar zorgen te verdrijven, en pakte drie briefjes uit het trommeltje. ‘Zo, Emiel, hier heb je honderdveertig mark! Eén briefje van honderd en twee van twintig. Honderdtwintig mark geef je aan oma, en zeg te­gen haar dat ze niet boos moet zijn dat ik de vorige keer niets heb gestuurd. Toen zat ik te krap. In plaats daarvan breng je het nu zelf. En meer dan anders. En geef haar een zoen. Begrepen? De andere twintig mark kun je hou­den. Daar betaal je het treinkaartje van als je weer naar huis gaat. Dat kost ongeveer tien mark. Precies weet ik het niet. En van de rest betaal je je eten en drinken als jullie uit­gaan. Bovendien is het altijd goed om een paar mark achter de hand te hebben. Hier is de envelop van tante Martha’s brief. Daar doe ik het geld in. Let goed op dat je het niet verliest! Waar wil je het stoppen?’

Ze deed de drie briefjes in de aan de zijkant opengesne­den envelop, vouwde hem dubbel en gaf hem aan Emiel.

Emiel dacht eerst even na. Toen stopte hij de envelop helemaal onder in zijn rechterbinnenzak, klopte ter gerust­stelling nog een keer vanbuiten op zijn blauwe jasje en zei vol overtuiging: ‘Zo, daar zal het niet uit klimmen.’

‘En vertel aan niemand in de trein dat je zoveel geld bij je hebt!’

‘Maar moedertje toch!’ Emiel was echt beledigd. Dat ze zoiets doms van hem kon denken!

Mevrouw Tafelbeen stopte nog wat geld in haar porte­monnee. Toen zette ze het trommeltje weer in de kast en las vlug nog een keer de brief die ze van haar zus uit Ber­lijn had gekregen en waarin precies stond wanneer Emiels trein vertrok en aankwam…

Sommigen van jullie vinden misschien dat je over hon­derdveertig mark echt niet zo uitvoerig hoeft te praten als kapster Tafelbeen dat met haar zoon deed. Als iemand tweeduizend of twintigduizend of zelfs honderdduizend mark per maand verdient, is dat natuurlijk ook niet nodig.

Maar voor het geval jullie het niet weten: de meeste mensen verdienen veel en veel minder. En wie per week vijfendertig mark verdient, die vindt, of jullie het nu gelo­ven of niet, de honderdveertig mark die hij heeft gespaard heel veel geld. Voor talloze mensen is honderd mark bijna evenveel als een miljoen, en ze schrijven honderd mark bij wijze van spreken met zes nullen. Hoeveel een miljoen in werkelijkheid is, dat kunnen ze zich zelfs in hun dromen niet voorstellen.

Emiel had geen vader meer. En zijn moeder had het druk. Ze kapte in haar kamer, waste blonde hoofden en bruine hoofden en werkte aan één stuk door, zodat ze te eten hadden en de gasrekening, de kolen, de huur, de kle­ren, de boeken en het schoolgeld konden betalen. Maar soms was ze ziek en lag ze op bed. De dokter kwam en schreef medicijnen voor. En Emiel maakte warme kom­pressen voor zijn moeder en kookte in de keuken voor hun tweeën. En als ze sliep, dweilde hij zelfs de vloeren, zodat ze niet kon zeggen: ‘Ik moet opstaan. Het wordt hier een smeerboel.’

Kunnen jullie dat begrijpen en zullen jullie niet lachen als ik nu zeg dat Emiel een voorbeeldige jongen was?

Kijk, hij hield heel veel van zijn moeder en hij zou zich doodgeschaamd hebben als hij had geluierd terwijl zij werkte, rekende en nog eens werkte. Dan kon hij zijn huiswerk toch niet verwaarlozen of spieken bij Richard Nauman? Dan kon hij toch niet spijbelen zodra hij de kans kreeg? Hij zag dat ze zich uitsloofde om hem alles te kun­nen geven wat de andere jongens in zijn klas ook kregen. Dan kon hij toch niet tegen haar jokken en haar verdriet doen?

Emiel was een voorbeeldige jongen. Zo is dat. Maar hij was er niet zo een die niet anders kan omdat hij laf is en gierig en niet echt jong. Hij was een voorbeeldige jon­gen omdat hij dat wilde zijn! Hij had het besloten zoals je besluit om niet meer naar de film te gaan of niet meer te snoepen. Hij had het besloten en vaak vond hij het heel moeilijk.

Maar als hij met Pasen thuiskwam en kon zeggen: ‘Moe­der, hier is mijn rapport, ik ben weer de beste!’, dan was hij heel tevreden. Hij vond het fijn om op school en overal geprezen te worden, niet omdat hij daar zelf zo van genoot, maar omdat het zijn moeder plezier deed. Hij was trots dat hij op zijn manier een beetje goed kon maken wat zij haar hele leven, zonder moe te worden, voor hem deed…

‘Vooruit!’ riep zijn moeder. ‘We moeten naar het sta­tion. Het is al kwart over een. De trein vertrekt even voor tweeën.’

‘Kom op, mevrouw Tafelbeen!’ zei Emiel tegen zijn moe­der. ‘Maar mijn koffer draag ik zelf, als u dat maar weet!’

Uit: Emiel en zijn detectives, geschreven door Erich Kästner. Verschijnt in oktober 2014. Vertaald uit het Duits door Elly Schippers.

Erich Kästner (1899-1974) was schrijver en dichter en brak internationaal door met zijn geprezen kinderboek Emil en zijn detectives, dat in meer dan 50 landen vertaald is en waarvan alleen al in Duitsland 2 miljoen exemplaren verkocht werden.

Emiel mag voor het eerst alleen naar zijn oma in Berlijn. Zijn moeder geeft hem 140 mark mee. In de trein valt Emiel in slaap; als hij wakker wordt, is zijn geld gestolen. Dat kan alleen die vreemde meneer met de stijve hoed gedaan hebben, die ook in de trein zat en hem chocola gaf. In Berlijn gaat Emiel meteen achter de dief aan, daarbij geholpen door Gustaaf met de toeter en zijn vele vriendjes, die zich ‘de detectives’ noemen.

--

--