Jochen Rausch

Lebowski Publishers
Voorpublicaties & teasers
5 min readOct 9, 2014

--

Oorlog (fragment)

02

‘Hoorde je dat?’

‘Wat?’

‘Er riep iemand,’ zegt Sandra.

‘Waar?’

‘Hiernaast.’

‘Ik hoorde niks, baby.’

‘Wel, er riep iemand.’

‘Als jij het zegt.’

Ze zweven in het donker. Alleen het licht van de straatlantaarn schemert door de kieren van het gordijn. Sandra rookt. De gloed van haar sigaret licht op als een gloeiwormpje. Ze laat het gloeiwormpje de letters van zijn naam vliegen. Chris. Eigenlijk heet hij Christian. Maar zo noemen zelfs zijn ouders hem niet.

Chris is nog niet echt wakker. Hij slaapt erna altijd.

‘Wat werd er dan geroepen?’ vraagt hij.

‘Stil of zoiets.’

‘Maar we zijn toch stil.’

‘Weet ik veel.’

‘Misschien heb je naar gedroomd, baby.’

Baby, baby, baby.

Sandra vindt het vervelend als Chris dat tegen haar zegt. Zo’n aansteller is hij toch niet? Anders noemt hij haar tenslotte ook altijd lieverd. Dat vindt ze veel fijner dan baby.

Maar het is zijn dag en daarom mag hij tegen haar zeggen wat hij wil. Zijn dag hadden ze ook thuis kunnen doorbrengen. Ze hebben een fijn huis. Drie kamers, een balkon, een parkeerplek op de binnenplaats. Ze wonen dicht bij het station, maar toch is het er rustig. Daar kunnen ze blijven, ook als er ooit een kind komt.

‘Zal je me missen, baby?’ zegt hij, en hij pakt haar hand.

Tegelijkertijd zet hij de televisie aan. Het geluid staat uit. Ze streelt zijn tatoeage. Twee jaar geleden heeft hij haar naam op zijn arm laten zetten.

Sandra forever.

Het was zijn verlovingscadeau. Flarden schlagermuziek kruipen onder de kamerdeur door. Bij de buren klinkt gerinkel. Alsof iemand met een klokje belt. Het zouden ook ijsblokjes kunnen zijn die in een glas tinkelen.

‘Laat mij ook ’s, baby,’ zegt hij.

‘Natuurlijk zal ik je missen, wat denk jij dan,’ zegt ze, terwijl Chris een trekje van de sigaret neemt. Dat hij zo praat, dat ze roken in bed en champagne drinken en de tv aan hebben staan, dat haar kleren overal in de kamer rondslingeren – haar bh heeft hij over de lamp gegooid, en ze moest lachen toen ze hem daar zag bungelen – dat ze hier daadwerkelijk zijn, in dit hotel, dat hoort allemaal bij hun spel.

Ze neemt een trekje van de sigaret. Vierentwintig is ze en ze gaat al vier jaar met Chris. Ze zijn nu één jaar verloofd. Als ze zou moeten zeggen hoe ze zich met hem voelt, zou gelukkig het juiste woord zijn.

Verliefd, verloofd, getrouwd, heeft Sandra onlangs tegen Nicole gezegd. Nicole is haar beste vriendin.

‘En wanneer trouwen jullie?’

‘Als Chris terug is.’

Ze zei het terloops. Zonder na te denken. Ze kan zich niets anders voorstellen. Nee, dat is niet helemaal waar. Ze kan het wel, maar ze wil het niet. Alleen al eraan denken maakt haar bang.

Chris buigt zich naar haar toe, zuigt zachtjes aan haar borst. Zijn baard kietelt. Die heeft hij laten staan sinds hij weet dat hij gaat. Zijn haar heeft hij afgeschoren. Alsof hij daar iemand anders wil zijn. Een Chris met baard en zonder haar. Ze streelt over zijn hoofd. Ze houdt zoveel van hem. De haartjes knisperen zachtjes onder haar vingers.

‘Mmm,’ zegt hij. ‘Dat is lekker.’

Uit de kamer ernaast klinkt een plop. Het zou de kurk van een champagnefles kunnen zijn. Misschien maken ze er daar ook zo’n knusse avond van, net als zij twee. Wie weet.

03

De pick-up maakt een onverwachte beweging, een schok, een zwaai de bosjes in. Het stuur schiet weg. Een knal. Arnolds hoofd slaat tegen de deurstijl, een klap als een vuistslag. Een scherpe pijnscheut schiet van zijn slaap tot achter zijn oog. Hij geeft een stevige ruk aan het stuur, houdt het vast, remt.

Nog nooit is hij tegen een van die klotestenen gereden. Nog nooit. Hij dacht dat hij de weg zelfs met zijn ogen dicht kon rijden. Hij is de berg al eens in elf minuten en drieënveertig seconden op gekomen. Dat is zijn record. De motor is afgeslagen. De hond tilt zijn kop op. Arnold wrijft over zijn slaap en start de motor weer.

Om de paar dagen rijdt hij de berg af naar het dorp. Vandaag heeft hij in de boekhandel een tijdschrift over architectuur gekocht, omdat de foto’s hem aanspraken. In de sportwinkel heeft hij wandelschoenen gepast die niet goed zaten. Uiteindelijk heeft hij een trui gekocht. Daarvoor was hij nog op het postkantoor geweest.

‘Hetzelfde als anders, meneer? Tweehonderd?’

De man achter de balie heeft een snor met punten als de vleugels van een libel. Arnold haalt eens in de vier weken die tweehonderd euro. Als het zo doorgaat, is er meer geld dan hij tijd van leven heeft. Zelfs als dat nog dertig jaar zou zijn. Over dertig jaar is hij tachtig.

Na de rotsen komt een steile klim van vijfendertig graden. Het verkeersbord waarop dat staat aangegeven is door iemand met een geweer beschoten. De inslaggaten vertonen sporen van roest. Op de helling moet hij naar de laagste versnelling schakelen en elke keer als de pick-up tegen de schuinte op kruipt, heeft hij het gevoel alsof hij en de hond op een schildpad rijden.

Op het laatste stuk achter de brug over de beek vlakt de weg af. Hij geeft gas, laat de pick-up door de bochten scheuren zodat de auto steunt en knerpt, zodat de hond zijn nagels in de stoel slaat, huilt en met zijn kop schudt zoals de oude bij de kassa van de M-Markt. Waar hij nu om moet lachen. Hij lacht nu ook om zijn hersenspinsels. Wat zou er met de hut moeten zijn?

De weg is zacht geworden van de regen. Op het vlakke stuk onder de hut draaien de wielen door. Hij schakelt de auto vooruit en achteruit, twee, drie keer moet dat, dan pas staat de pick-up op zijn plek tussen de twee beuken.

Uit: Oorlog, geschreven door Jochen Rausch, vertaald uit het Duits door Lucie Schaap en Maaike Bijnsdorp. Vanaf vandaag verkrijgbaar in de betere boekhandels en sigarenmagazijnen.

In een sobere, glasheldere en intense stijl vertelt Jochen Rausch het verhaal van Arnold Steins, een vijftigjarige man die in een verwaarloosde hut op een berg leeft, ergens in de Alpen. Zijn 24-jarige zoon is gesneuveld in de oorlog in Afghanistan en de relatie met zijn vrouw heeft dit drama niet overleefd. Arnold voert hoog boven op zijn berg in alle eenzaamheid zijn eigen oorlog, tegen de natuur, tegen inbrekers, maar vooral tegen de spoken uit het verleden.

Jochen Rausch is journalist, auteur en muzikant. Sinds 2000 is hij eindredacteur van het programma Radio1 Live op WDR. Hij publiceerde eerder al een roman en een verhalenbundel.

--

--