Vaccin of vergif? Dit vinden vier bekende corona-experts van ons nieuws
Precies één jaar volgen we nu nauwgezet het werk van vele coronadeskundigen. Nu draaien we het om. Wat vinden inmiddels bekende experts eigenlijk van de verslaggeving van onze media? Virologen, hoogleraren en medici Marion Koopmans, Steven De Gucht, Armand Girbes en Geert Meyfoidt doen verslag.
INTERVIEWS Carolien Spaans
FOTOGRAFIE Guido Benschop
MARION KOOPMANS
Marion Koopmans (1956) is bijzonder hoogleraar virologie aan het Erasmus MC in Rotterdam en hoofd afdeling Viruswetenschappen aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Ze adviseert de WHO over de bestrijding van nieuwe infectieziekten en is lid van het OMT.
‘Als ik terugkijk op een jaar coronaverslaggeving, merk ik een onderscheid op. Aan de ene kant zijn er heel goede, mooie stukken geschreven en podcasts gemaakt die duiding geven en informatief zijn. Ik vind het knap dat journalisten dat klaarspelen in zo’n hectische tijd. En aan de andere kant, eentje waar ik moeite mee heb, zijn er de acute ad-hoc-tekstjes die snel op een website moeten verschijnen om te kunnen concurreren met andere nieuwsmedia. Dat levert een oververhitte nieuwscyclus op die meestal weinig goede informatie biedt. Denk aan nieuwtjes die overkomen uit het buitenland en zonder wat dieper te kijken worden gekopieerd door de Nederlandse media.
Ik word in dat soort gevallen vaak gebeld om commentaar te geven op zo’n persbericht of ‘nieuwsfeit’. Zo van: ‘Zeg even wat je ervan vindt’. Waarop ik altijd antwoord: ‘Ik wil eerst de gegevens en achtergrondinformatie zien voordat ik daar iets over wil zeggen.’ Dat speelde bijvoorbeeld sterk toen de proefresultaten van vaccinaties verschenen. Ik kwam erachter dat media ook concurreren op het gebied van quotes en sommige journalisten daarom wel heel makkelijk naar de telefoon grijpen. En als je niet snel genoeg reageert, hoeft het al niet meer. Ik snap de haast, want ik heb van journalisten gehoord dat ze wel moeten om te kunnen concurreren. Maar misschien is de nationale gezondheid niet het handigste thema om onder tijdsdruk te behandelen.
Over quotes gesproken: wat me ook verbaast is dat er, zelfs bij gerenommeerde titels, journalisten zijn die uitspraken zoeken die passen in hun verhaal. Het narratief hebben ze dus al. Ik heb zelfs een keer opgehangen omdat die persoon bleef herhalen: ‘Ja maar het zit toch zó?’ Ik bleef antwoorden dat dat niet het geval was, tien, twaalf keer achter elkaar. Uiteindelijk heb ik gezegd: ‘Ik ga nu het gesprek stoppen.’ Dat is voor mij een nieuwe ervaring. Naïef misschien. Ik merkte het ook na mijn terugkomst uit China (voor de WHO-missie, red.), waarbij er zelfs sprake was van pure desinformatie.
Mijn mening is niet heilig. Het journalistieke landschap biedt genoeg tegenspraak en pittige interviews vind ik prima. Eerst kreeg ik nog wel met enige regelmaat voor de voeten geworpen dat ‘het OMT ervoor zorgde dat we dit en dat niet meer mochten’. Die frustratie begrijp ik heus wel, want een pandemie ís nu eenmaal klote. En ja, de keuzes die worden gemaakt zijn gebaseerd op mijn wetenschappelijke kennis en die van collega’s. Maar in het afgelopen jaar is, denk ik, duidelijker geworden voor de pers dat het OMT adviseert, en dat we geen beleid maken — hoe lastig die discussie ook is.
Het is wel een bizarre ervaring dat alles wat ik zeg, nieuws is. Ik ben dan het nieuws. Met wat columnisten over me schrijven heb ik geen moeite, want hun rol is duidelijk. Maar dat zoiets als Café Weltschmerz zichzelf een journalistiek programma noemt? Het is regelrechte complotjournalistiek, waar totale onzin wordt verkocht en toch mag dat allemaal worden geroepen. We hebben in Nederland vrijheid van meningsuiting, en gelukkig maar, en toch vind ik dat soort berichtgeving zorgwekkend. Ik vraag me af welke rol daar is weggelegd voor de serieuze journalistiek. Er wordt natuurlijk wel gefactcheckt en gedebunkt, maar desondanks krijgen complotdenkers en virusontkenners veel aandacht. Ik heb de indruk dat het in Nederland dezelfde kant opgaat als in de Verenigde Staten en dat is geen goed nieuws.
Samenvattend zou ik willen zeggen dat er een enorme behoefte is aan informatie, waarin deels heel goed wordt voorzien. En tja, de jacht op hits zal misschien wel noodzakelijk zijn, maar misschien helpt het om redacties beter op te leiden zodat ze niet voor elke scheet de telefoon oppakken. Ik ben bijvoorbeeld een keer gevraagd door de NOS om een redactiecollege te geven. Ik kon mijn kennis delen, er konden vragen gesteld worden: daar schieten zij en ik best wat mee op.
Maar laat ik positief eindigen: ik vind de journalistiek wel echt een vak, hoor. Dan worden me een paar goede vragen gesteld, en daar komt dan een mooi stuk uit voort. Dat kan ik echt appreciëren.’
STEVEN DE GUCHT
Steven De Gucht (1976) is viroloog, hoofd van de Dienst Virale Ziekten van Sciensano. Hij is ook gastprofessor aan het laboratorium voor virologie van de faculteit Diergeneeskunde aan de Universiteit Gent.
‘We hebben een gemengde relatie met de pers. De ene keer is hij onze medestander en partner, vooral als het slecht gaat met de coronacijfers of als er iets nieuws is — denk aan de ontdekking van een nieuwe coronavariant. Maar zodra de cijfers beter worden, dan begint bij het publiek de moeheid te wegen en stijgt de weerstand. Daar springt de pers op in, en wij merken dat weer omdat we minder worden gebeld. Afgelopen augustus en september geloofde een groot deel van de Belgen niet dat er nog een tweede golf zou komen. In plaats daarvan kregen de rebelse experts opeens een breed platform van de pers. Dat was voor ons wetenschappers heel frustrerend, want wij stonden aan de kant en waren ons draagvlak kwijt, terwijl we het zagen misgaan. En er kwam ook een zeer intense tweede golf in oktober. Pas toen werden wij, de paniekzaaiers die te streng waren en steeds hetzelfde riepen, weer gebeld.
Een pandemie bestrijd je door te communiceren, dus wij hebben de pers nodig. Die bepaalt wie een stem krijgt, welke mening wordt gebracht en binnen welk kader. We willen de juiste boodschap overbrengen en zorgen dat mensen die begrijpen en geloven. Als het publiek achter de maatregelen staat, kun je veel effect genereren. Zelfs zoveel, dat er soms niet overgegaan hoeft te worden tot drastischer maatregelen.
Ik beschouw de media als de vierde macht in een democratie. Het wordt te weinig gezegd, maar ze spelen een enorm belangrijke rol. Ze moeten onafhankelijk zijn en weergeven welke opinies er leven. Daartoe zijn ze verplicht, maar het is wel frustrerend. Al moet ik zeggen dat ze wel voorzichtiger zijn geworden na oktober. De rebelse meningen krijgen nog wel ruimte, maar worden kritischer gekaderd.
Ik probeer niet alleen het publiek wijzer te maken, maar ook journalisten. Ik spreek al een jaar bijna wekelijks met ze over wat er allemaal speelt en gebeurt, en de kennisevolutie van veel van hen is enorm. Ik wil ze echt een pluim geven voor de snelheid waarmee ze werken en dingen te weten komen. En het leuke is dat ik ook dingen van hen leer, zelfs over mijn eigen vakgebied.
Af en toe ben ik ook kwaad en gefrustreerd, hoor. Zo was er laatst op VRT een debat tussen professor in de vaccinologie Pierre Van Damme, en aan de andere kant van de tafel zaten twee critici, van wie eentje homeopaat was. Ze was compleet tegen vaccins en verkocht complete nonsens. Het is ergerlijk dat zo iemand op gelijke hoogte wordt geplaatst als een gevestigd professor. Als arts of wetenschapper prik je daar meteen doorheen, het is bijna amusant om te zien. Maar een gewone kijker ziet twee mensen die op gelijk niveau debatteren. Oftewel: die homeopaat zal dus ook wel een punt hebben. Natuurlijk, die anti-vaxgevoelens leven, maar dan zou een openbare omroep als de VRT misschien het format moeten veranderen. Ze hadden die mensen ook een stem kunnen geven en tegelijk een kader van wetenschappelijke consensus bieden.
Wat ik heel interessant zou vinden, is een kritische reportage waaruit blijkt waarom die rebelse experts zo zijn. Dat begrijp ik nog altijd niet. Wat drijft bijvoorbeeld zo’n Theo Schetters? Wat is zijn motivatie? Aandacht? Bekend worden? Want dat kan nu, hè! Hij heeft honderdduizenden likes terwijl twee maanden geleden niemand hem nog kende. Waarom willen deze mensen gehoord en gezien worden, ten koste van de volksgezondheid?
De rol van de serieuze journalistiek wordt steeds belangrijker bij het uitfilteren van de zin en onzin. Meer dan ooit, omdat via sociale media mensen ook hun boodschap kunnen verkondigen. We hebben in de VS gezien hoe dat mis kan gaan. Een vrije, kritische pers is zeer belangrijk. Al met al vind ik dat we het in België zo slecht nog niet doen.’
ARMAND GIRBES
Armand Girbes (1959) is hoofd afdeling intensive care bij het VU Medisch Centrum in Amsterdam. Daarnaast is hij kernhoogleraar intensive care geneeskunde en klinisch farmacoloog.
‘Persoonlijk merk ik dat journalisten snappen dat ik een doel heb met mijn interviews: ik wil informeren. Dus als ik voor een verhaal mijn nek uitsteek, dan wil ik dat de nuances die ik aanbreng ook worden opgeschreven.
Wat ik niet fijn vind, is dat er vaak een groot verschil is tussen het artikel en de koppen. Als ik journalisten daarop aanspreek, zeggen ze: ‘Ja, maar ik ga niet over de kop.’ Dat vind ik raar. De kop moet de inhoud dekken, en niet, zoals nog weleens gebeurt, controversieel of polariserend worden gemaakt om de aandacht trekken. Er zijn namelijk ook mensen die alleen de koppen lezen, en die krijgen zo de verkeerde informatie mee. Ik snap het dilemma van kranten; het maatschappelijk belang kan botsen met scoops en de noodzaak om kranten te verkopen. Maar meer zorgvuldigheid bij het bepalen van de koppen, zou ik heel prettig vinden.
Ik vind dat het lang heeft geduurd voordat de blik op het coronavirus werd verruimd. Er was sprake van tunnelvisie, waarbij te veel werd gekeken naar cijfers over covid. De pers had eerder bewust kunnen zijn van de proporties waarover ze berichten. Sinds het begin van de coronacrisis hebben achtduizend mensen met covid op de intensive care gelegen. Veel, en heel vervelend, maar dat aantal staat niet in verhouding tot de enorme aandacht die ervoor was. Die aandacht kleurt de beeldvorming van mensen. Nu gaat de berichtgeving de goede kant op.
Mijn belangrijkste kritiek heeft te maken met de verdieping van journalisten, zowel inhoudelijk als over de persoon die ze interviewen. In de VPRO-podcast Argos had ik verteld dat mensen met een niet-westerse achtergrond op dat moment oververtegenwoordigd waren op de ic’s in de vier grote steden. Ik had dat zo genuanceerd mogelijk gebracht. Vervolgens werd ik geconfronteerd met journalisten die alleen afgingen op de tweet die Geert Wilders vervolgens stuurde (‘Dus behandelingen en operaties van Henk en Ingrid met kanker, hartfalen of andere ziektes worden weer uitgesteld omdat de ic’s vooral bezet worden door Mohammed en Fatima die onze taal niet spreken en lak hebben aan de regels?’, red.). Toen dacht ik wel: kom op jongens, ga me nu niet meteen bellen. Luister eerst die podcast en zorg dat je meer achtergrondkennis hebt voordat je meteen polariseert.
Dit voorbeeld sluit aan bij mijn tweede punt. Als journalist zoek je mensen die antwoord kunnen geven op je vragen: de experts. Ik heb het gevoel dat journalisten zich van tevoren niet altijd goed verdiepen in de persoon die ze gaan interviewen, en dan bedoel ik: wat maakt degene die wij hier nu opvoeren of spreken tot een expert? Wat voor bagage heeft deze persoon als hij het over onderwerp X heeft? Heeft hij voldoende wetenschappelijke, internationale publicaties op zijn naam, wordt hij gezien als een spreker die goed over zijn vakgebied kan praten? Het gebeurt regelmatig dat een arts zich uitspreekt over iets waarvan hij de ballen verstand heeft. Neem de casus van een Limburgse huisarts die een cocktail aan medicijnen waaronder hydroxychloroquine aan zijn patiënten wilde voorschrijven tegen covid. Hij kreeg alle aandacht in de pers, en werd gezien als betrouwbaar omdat hij huisarts is. Maar als je opzoekt wat de man aan bagage heeft, dan blijkt hij 18 jaar geleden één artikeltje als derde auteur te hebben geschreven in de Malawi Medical Journal. Oftewel: hij heeft onvoldoende bagage betreffende wetenschappelijk onderzoek, of hoe je dingen wetenschappelijk kan duiden.
Het is lastig als non-experts in de pers dezelfde status krijgen toegekend als mensen die wél voldoende bagage hebben. Journalisten moeten daar echt kritischer op zijn. Want als je iemand een podium geeft, komt daar ook een verantwoordelijkheid bij kijken. Idem voor talkshows, waar bijvoorbeeld aan een BN’er die goed kan zingen wordt gevraagd wat zijn mening is over de bestrijding van het virus.
Nog even terug naar het voorbeeld van allochtonen op de ic: uiteindelijk is dat goed gekomen. Er kwam een tweede golf in de kranten, ditmaal wél genuanceerd.
Voor mij was het bevredigend dat de inhoudelijke informatie werd opgepikt en er vervolgens ook naar gehandeld is. Er werd door virologen en epidemiologen meer onderzoek gedaan naar het waarom van het hoge aantal niet-westerse patiënten. Zo hebben journalisten mij geholpen de boodschap goed over te brengen.’
GEERT MEYFROIDT
Geert Meyfroidt (1971) is intensivist in het UZ Leuven. Daarnaast is hij voorzitter van de Belgische Vereniging voor Intensieve Geneeskunde, van de neuro-intensive care-afdeling en van de European Society of Intensive Care Medicine (ESICM).
‘We zijn het zelf niet gewend dat er met een vergrootglas naar ons werk wordt gekeken, dus ik vind het interessant om met zo’n zelfde blik terug te kijken naar de pers.
Waar ik echt boos over ben geweest, is het foute frame dat in de media is ontstaan dat ic-bedden een schaars goed zijn, en dat er criteria zijn opgesteld voor toegang tot de ic. Hoe dit kwam? Aan het begin van de eerste golf had ik met de Vereniging van Intensivisten een ethisch document geschreven. Daarin vroegen we ons af welke afwegingen we zouden maken bij het wel of niet opnemen van patiënten op de ic, met de nadruk op respect voor de patiënt en het belang elk geval individueel af te wegen. Niet iedereen is gebaat bij een opname, vooral kwetsbare ouderen kunnen er slechter uit komen.
We hadden, slechts ter ondersteuning, ethicus Ignaas Devisch en infectiologe Erika Vlieghe erbij gevraagd. Vervolgens zaten alleen deze laatste twee aan tafel bij De Afspraak om het document toe te lichten — ik was toen denk ik nog niet bekend genoeg voor de redactie. Hier is dat verkeerde frame ontstaan, puur omdat er geen intensivist aan tafel zat om de inhoud van het ethisch document goed uit te leggen. Sindsdien is het beeld van die selectiecriteria bij mensen blijven hangen en komen we er ook niet meer vanaf. Ik heb geprobeerd het publiekelijk recht te zetten, maar dan krijg ik meteen het verwijt: ‘Dat zeg je ook alleen maar omdat de bedden nu schaars zijn.’
Een ander voorval heeft te maken met de kop boven een verhaal. Belga vroeg me middenin de tweede golf wat ik van de lockdownmaatregelen vond. Ik zei dat ik denk dat ze nodig zijn, want we worden op de ic nog altijd overspoeld. De kop werd: ‘Meyfroidt steunt de oproep om het land lam te leggen.’ Terwijl ik die terminologie nooit zou gebruiken. Ik heb doodsbedreigingen gehad, scheldmail, deels heel persoonlijk. ‘Ik steun de oproep om u kreupel te schieten,’ mailde iemand. Ik heb toen meteen contact opgenomen met Belga, waarop niet werd gereageerd — tot ik zei dat ik voorlopig geen interviews meer aan ze zou geven. Nadien is het aangepast.
Meer algemeen valt me op dat journalisten soms moeite hebben met het goed uitzoeken welke expert geschikt is voor een bepaald onderwerp. Als vakmensen denken we dan: verdorie, nu zit X daar, terwijl Y er veel meer verstand van heeft. Misschien weten journalisten het oprecht niet, maar soms is het luiheid. Ik heb meegemaakt dat ze zeggen: ik bel gewoon de eerste de beste, die zal me wel uitleggen wat ik wil weten. Dus zoek echt de beste specialist voor het betreffende domein.
Het laatste dat ik wil aankaarten is dat opinies in mijn optiek bijna belangrijker zijn geworden dan feiten. En de mensen van wie die opinies zijn, worden haast gezien als evangelisten. Als mij wordt gevraagd hoe ik over bepaalde cijfers denk en ik zeg: ‘Ik ben vandaag voorzichtig optimistisch’, dan wordt daarvan gemaakt: ‘Geert Meyfroidt is optimistisch!’
Een journalist zou dan eigenlijk moeten vragen waarom ik dat ben, hoe ik die cijfers interpreteer en met welke argumenten. Daar hoeft niet eens mijn naam bij. Dat lijkt me een waardevollere insteek, omdat je het publiek zo ook leert om zelf te redeneren.
De pers kan een belangrijke rol hebben in het mensen leren omgaan met wetenschappelijke informatie. Alleen: er zijn te weinig wetenschappelijk getrainde journalisten. Daarmee bedoel ik mensen die zelf ook ooit wetenschapper zijn geweest en gepubliceerd hebben, en dus het verschil weten tussen laboratoriumonderzoek, observationele gegevens of goede gerandomiseerde studies. Of tussen een persbericht en een peer-reviewed publicatie. Misschien kunnen jullie een wetenschapsafdeling opstarten, waar een statisticus of iemand met een PhD-achtergrond werkt die vragen van collega’s kan duiden?
Maar ik ben nu heel negatief. Over het algemeen probeert de pers zijn rol heel goed te spelen. Dat lukt niet altijd, het blijft tenslotte mensenwerk en mensen maken soms fouten.’ ■