Robots?

Kurt Velghe
Mijmeralen
Published in
3 min readJun 17, 2018

Robot? Vraagt jongetje aan enge man.

‘Opstaan!’

Kijkend naar de robots rondom hem, hoort het jongetje de stem van zijn papa. De robots vervagen in de verte en hij opent zijn ogen. Dit is zijn slaapkamer. En zijn bed. Waar zijn de robots? Hij wrijft zich de ogen uit en kruipt recht. Een klein streepje helder licht valt binnen tussen de gordijnen en verraadt meteen dat dit een zonnige dag wordt. Bij het openschuiven van de gordijnen, ontwaart hij een spinnenweb. De dauwdruppels op de draden glinsteren in het zonlicht. Een kleine spin is koortsachtig in de weer om ‘zijn’ web nog mooier te maken. Het jongetje neemt zijn vergrootglas en bekijkt de spin van naderbij. Het lijfje is zilverachtig en het grijze kopje bevat precies rode lichtjes als oogjes. De pootjes bestaan uit twee delen die met scharniertjes aan elkaar gezet lijken. Is dit een kleine robot? Het vergrootglas wordt op de vensterbank gelegd en hij spoedt zich naar beneden om zijn moeder te vertellen wat hij ontdekt heeft.

‘Goeiemorgen. Papa is al weg.’

Mama heeft zijn boterhammen al klaar gelegd en loopt druk over en weer tussen de keuken en de badkamer. Een blik op de klok zegt voldoende. Tien voor acht. Mama moet om acht uur op haar werk zijn. Ziet hij nu goed of lijkt mama toch iets houteriger te bewegen dan anders?

‘Tot vanavond!’

‘Tot vanavond, mama. Mama…?’

Te laat. Mama is weg. Hij hoort de wagen starten en maakt zijn boekentas klaar. De bel. Daar is Jonas, zijn beste vriendje. Die vertelt honderduit over zijn avonturen van de vorige avond, hoe hij met zijn vriendjes uit de straat fietste naar een spookhuis aan het kanaal. Ze werden weggejaagd door een eigenaardige zwerver. Jonas is ervan overtuigd dat die zwerver een misdadiger is die in het spookhuis zijn hoofdkwartier heeft. Vanavond gaan ze verder op onderzoek. Het jongetje wil vertellen over zijn robots, maar de schoolbel gaat en ze moeten naar binnen. De hele dag moet het jongetje denken aan de robots en aan het vreemde spinnetje voor zijn raam. Hij hoopt dat het er vanavond nog is zodat hij zijn onderzoek kan verder zetten. Jonas is nergens te bespeuren na het laatste lesuur. Hij is wellicht al op weg naar ‘zijn’ spookhuis in de hoop daar één of ander misdadig netwerk op te doeken. Het jongetje wandelt dan maar alleen naar huis. Onderweg ziet hij een man hinken. Hij is en en lijkt zich mechanisch voort te bewegen. Dit kan toch geen toeval zijn. Hij raapt al zijn moed bijeen en stapt op de man af.

‘Bent u een robot?’

De man bekijkt het jongetje verontwaardigd en wandelt moeizaam verder. In gedachten verzonken, komt hij thuis. Mama is er al.

‘Ah, daar ben je. Ik had toch gezegd dat je je moest haasten.’

‘…’

‘Kom, we gaan naar het ziekenhuis. Eens kijken of papa zijn nieuwe been gekregen heeft.’

In het ziekenhuis blijft hij bewust een beetje achter mama. Bang stapt hij de kamer binnen waar papa ligt.

‘Hey, jongen, daar ben je. Kijk eens naar papa zijn nieuwe been. Lijk ik nu niet een klein beetje op een robot?’

De lach van papa tovert een glimlach op het gezicht van het jongetje en op slag zijn alle robots verdwenen…

--

--