Waarom Krachttraining een Doodlopend Spoor is

Deel 4: Kracht of techniek?

Kevin Kishna
10 min readOct 5, 2016

Also available in English

Credit: Pierre-Yves Beaudouin, Wikimedia Commons, CC-By

“… voor mij bezat Feyenoord de ideale mix tussen kracht en technisch voetbal. Alles klopte in dit elftal.” Theo van Duivenbode

Bovenstaande quote illustreert treffend hoe velen tegen sport en in feite bewegen in het algemeen aankijken. Aan de ene kant hebben we een krachtcomponent en aan de andere kant een techniekcomponent. Als een sporter in een van de twee uitblinkt, kan hij of zij een heel eind komen, maar absolute toppers zijn sterk én technisch. “Da’s logisch”, om het maar even in de woorden van een legendarische voetbalheld te zeggen.

Maar is dat wel zo logisch? Je voelde hem waarschijnlijk al aankomen: ik denk van niet. In deze — ietwat filosofische — aflevering, zal ik proberen te beargumenteren dat kracht en techniek onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en — hier komt de schop tegen het heilige huisje — dat het onzinnig is om te proberen om kracht en techniek los van elkaar te trainen. Geniet van de rit!

Spreektaal of werkelijkheid?

Laten we nog even bij het voetbal blijven. Een topvoetballer moet dus sterk en technisch zijn. Maar wat bedoelen we hier precies met “sterk”? Als je in de praktijk even doorvraagt, komt het er meestal op neer dat een speler goed moet zijn in de duels, oftewel ‘duelkracht’ moet bezitten. Ook ‘sprongkracht’ wordt vaak genoemd. Hier heb ik inhoudelijk niets op aan te merken; het lijkt mij inderdaad handig als een speler een tegenstander makkelijk van de bal kan zetten (en zich in balbezit juist niet snel van de bal laat krijgen) en hoger weet te springen dan hem of haar.

Waar ik wel wat op heb aan te merken is de gebruikte terminologie en dan met name het denkmodel dat deze weerspiegelt. Vergis je niet: dit is zeker niet alleen een ‘semantisch’ — zeg maar taalkundig — verhaal. In de praktijk leidt dit denkmodel namelijk tot — in mijn ogen — vaak onzinnige of in ieder geval verre van efficiënte trainingen.

Laten we als voorbeeld duelkracht nemen. Bijna iedereen zal het met me eens zijn dat het vermogen om iemand van de bal te zetten niet alleen een kwestie van ‘lompe kracht’ is, maar ook van handigheid/anticipatie/etc. Dat zijn dingen die niet direct onder de noemer ‘kracht’ geschaard zullen worden, maar eerder onder ‘techniek’, ‘coördinatie’ of wat dan ook. Iets soortgelijks geldt voor sprongkracht. Deze taalkundige regressie heb ik schematisch weergegeven in onderstaande afbeelding.

Het verschil tussen kracht en techniek is minder helder dan vaak gedacht wordt. Hoe is ‘schotkracht’ bijvoorbeeld verbonden met ‘traptechniek’?

Alleen al een beetje doorvragen laat dus zien dat de kracht-techniekdichotomie lang niet zo helder is als dat deze in eerste instantie lijkt. Ergens ‘sterk’ in zijn betekent in de volksmond in feite gewoonweg ergens goed in zijn. Dit soort spreektaal is prima voor in de kroeg, maar zet ons dus op het verkeerde been als we dingen echt proberen te doorgronden. Tip van de dag: gebruik je hersens en neem niets voor lief.

Kracht toepassen?

Ik zei dan wel dat het niet alleen een taalkundig verhaal zou worden, maar tot nu toe lijkt het daar anders wel op! Als je een willekeurige actie of beweging pakt, kun je deze immers nog steeds ontleden in (tenminste) een kracht- en een techniekcomponent; kijk maar naar ‘duelkracht’ en ‘sprongkracht’. Aparte kracht- en techniektrainingen lijken dus nog steeds op hun plaats.

Ook deze tweedeling is in mijn ogen echter onhoudbaar. Er zijn verschillende wegen die we kunnen bewandelen om dit toe te lichten, maar laten we proberen om dicht bij de praktijk te blijven. In de praktijk wordt vaak gesproken over het ‘toepassen van kracht’. Voor een goede beweging is spierkracht alleen niet voldoende; je moet deze ook op een effectieve manier kunnen gebruiken. Krachttraining is om het eerste te verbeteren, techniektraining om het laatste.

Maar laten we nu eens kijken naar wat er in de praktijk meestal gebeurt. De tijd waarin sportspecifieke krachttraining gedomineerd werd door simpele isolatieoefeningen is al jarenlang voorbij. We doen squats in plaats van leg extensions, pull-ups in plaats van biceps curls, etc. Kortom, we werken in ketens. Waarom? Omdat dit ‘functioneler’ is: de oefeningen lijken meer op de bewegingen waar het uiteindelijk om gaat (rennen, springen, duwen, trekken, etc.).

Dit is zonder meer een positieve ontwikkeling, maar het geeft al aan dat we gemerkt hebben dat het trainen van ‘pure’ spierkracht meestal niet zoveel zin heeft of misschien zelfs überhaupt niet mogelijk is (meer hierover in deel 3). Blijkbaar is er nog een component waar we (bijna) altijd rekening mee moeten houden: bewegingspatronen. En dat komt toch al akelig dicht bij ‘techniek’ en ik denk zelfs dat hier vaak min of meer hetzelfde mee wordt bedoeld. In de krachttraining zelf kunnen we kracht en bewegingspatronen/techniek dus al niet echt meer uit elkaar trekken.

Kracht toepassen??

We kunnen hier nog een stap verder in gaan. Stel, een sprinter wil sneller worden. Daarom gaat hij naast zijn sprinttrainingen de gym in om zwaar te gaan squatten. Dit lijkt te helpen, want zijn tijden gaan er iets op vooruit. Hoezee! Sterker worden helpt dus toch! Maar wacht even. Wie progressie wil boeken in zijn squat, moet meestal ook progressie boeken in zijn techniek. Terug naar de sprinter: is deze dan sneller geworden door een betere ‘squatkracht’ of een betere ‘squattechniek’ (of allebei)?

Ik denk dat het ook binnen een squat onzinnig is om de prestatie op te delen in een kracht- en techniekcomponent. Zoals ik in deel 2 al beargumenteerd heb, alle oefeningen (dus ook squats) zijn in eerste instantie gewoon bewegingen. En — ietwat grof gesteld — de kracht die je met een beweging op de omgeving uitoefent is het resultaat van een specifieke coördinatie van spieren met een bepaalde bouw. En laat ‘coördinatie’ in de spreektaal nou weer vaak samenvallen met ‘techniek’.

Kracht is dus het gevolg van coördinatie/techniek en niet een component van bewegen die daar gebroederlijk naast staat. Omdat ‘ie zo mooi is (en hopelijk ook verhelderend), een toelichting op coördinatie (1):

“Whenever a motor task is to be executed, the central nervous system sends impulse volleys to a number of muscles. The muscular forces developed in response to the impulse volleys interact with the mechanical demands of the task, and movement results. Coordination may be defined as the concerted action of the muscles in producing the movement. As such, it is ultimately determined by timing, sequencing and amplitude of muscle activation.”

Kracht toepassen???

Ook wanneer we een mechanische bril opzetten, is het ‘toepassen van kracht’ dubieus. Kracht is namelijk een vector: het heeft niet alleen een grootte, maar ook een richting. Toch wordt kracht vaak als scalair benaderd. Zo zou je kracht net als energie ‘ergens in kunnen stoppen’.

Om hard te sprinten is het bijvoorbeeld belangrijk dat je de kracht in je afzet zoveel mogelijk horizontaal richt (2). Daarom zou je kunnen bedenken dat je — aan de ene kant — moet trainen om zoveel mogelijk kracht te kunnen leveren en — aan de andere kant — om deze kracht zoveel mogelijk horizontaal te leren sturen. Maar is er voor het sturen van die kracht dan geen andere kracht nodig? En welke kracht is er dan nodig voor het sturen van die laatste kracht, etc., etc.? Of is hier soms toverkracht in het spel?

In gedachte is het weliswaar mogelijk om de grootte- en richtingscomponent van kracht uit elkaar te trekken, maar in realiteit komen deze nooit los van elkaar voor. Als je de richting van de kracht die je uitoefent op de omgeving wil veranderen is er een andere coördinatie nodig; er is geen vaatje waar je even uit kunt tappen. Oefeningen waarbij rekening wordt gehouden met de richtingscomponent (ten opzichte van de oriëntatie van het lichaam) lijken dan ook tot meer transfer of training te leiden (3).

Tot slot, we hebben de kracht-techniekdichotomie vooral vanuit het perspectief van kracht bekeken, maar ook van de andere kant bezien is deze problematisch. Het lichaam is niet geïnteresseerd in geïsoleerde techniek of bewegingspatronen; het krachtenspel is cruciaal (4). Waarom denk je dat droogzwemmen tegenwoordig niet bepaald populair meer is?

Droogzwemmen…

There’s a ‘but’ coming up…

Onderstaande afbeelding lijkt mijn verhaal op het eerste gezicht tegen te spreken: om goed te kunnen bewegen is zowel kracht als motorische controle vereist (5). Met motorische controle wordt vaak (al dan niet terecht) hetzelfde bedoeld als coördinatie/techniek. Als je de tekst leest, kom je er echter achter dat de auteurs met kracht doelen op “local tissue adaptation” of “muscle architecture”. Structurele dingen dus.

Kracht en motorische controle: noodzakelijke voorwaarden voor goed bewegen?

Als er bijvoorbeeld een scheur in je achillespees zit, lijkt het me inderdaad slim om hier iets aan te doen. Maar dit is niet voldoende voor goed en pijnvrij bewegen, want de aansturing van (de herstelde) spieren en pezen moet ook in orde zijn. Oftewel, dit plaatje sluit juist heel goed aan bij mijn verhaal! Alleen is de keuze voor de term ‘kracht’ hier wat verwarrend.

Cogito ergo sum

“Ik denk dus ik ben”, aldus René Descartes (1569–1650). Huh? Wat heeft dat in hemelsnaam met ons onderwerp te maken?! Momentje. Deze gedachte vormde het uitgangspunt van een wonderlijke gedachtegang, waarna Descartes concludeerde dat de mens uit lichaam en geest bestaat. Tegelijkertijd ervaren we echter een soort eenheid; er moet dus interactie tussen de twee zijn.

Maar hoe is dit mogelijk als lichaam en geest in essentie los van elkaar staan? Descartes had hier een niet al te bevredigend antwoord op. Gilbert Ryle (1900–1976) had dat daarentegen een stuk meer: wanneer we het over lichaam en geest hebben, bedoelen we in feite dezelfde entiteit, hetzij door een andere bril bekeken (6).

De fout om te denken dat lichaam en geest werkelijk verschillend zijn, noemde Ryle een categoriefout. Nou gaat het me er niet zozeer om of hij in dit lichaam-geestverhaal gelijk had, maar wel om het concept van de categoriefout. Dit is in mijn beleving namelijk een van de meest gemaakte denkfouten, zeker in de sportwereld. Ik meen dan ook dat het huidige onderscheid tussen kracht en techniek op deze fout berust.

Om iets meer gevoel voor categoriefouten te krijgen, doen een paar voorbeelden wonderen. Eerst een simpele: ‘deze tafel bestaat uit hout en moleculen.’ Onzin natuurlijk. De rest laat ik over aan de heer Ryle:

  • “A foreigner watching his first game of cricket learns what are the functions of the bowlers, the batsmen, the fielders, the umpires and the scorers. He then says ‘But there is no one left on the field to contribute the famous element of team-spirit. I see who does the bowling, the batting and the wicketkeeping; but I do not see whose role it is to exercise esprit de corps.’”
  • “… a purchaser may say that he bought a left-hand glove and a right-hand glove, but not that he bought a left-hand glove, a right-hand glove and a pair of gloves.”
  • “`She came home in a flood of tears and a sedan chair’ is a well-known joke based on the absurdity of conjoining terms of different types.”

Vermakelijke nonsens dus. Eerder heb ik al proberen aan te tonen dat kracht in feite het gevolg is van coördinatie/techniek of hoe je het ook wil noemen. Kracht en techniek behoren dus niet tot hetzelfde categorische niveau. Daarom is het net zo onzinnig om te zeggen dat bewegingen bestaan uit een kracht- en een techniekcomponent als dat een tafel bestaat uit hout en moleculen. Wanneer ik lees dat niet alleen kracht van belang is, maar ook “the ability to use this strength through coordinated body movements” (7) of “skill” (8), denk ik dus “categoriefout!” En soms ook: “Ghost in the machine!”

Het heeft dus ook geen zin om te proberen om kracht en techniek los van elkaar te trainen en dan te verwachten dat ze magisch samen komen tot goede bewegingen. Het menselijk presteren is geen optelsom van geïsoleerde componenten; zo werken complexe systemen niet. “I’m not just sure, I’m HIV-positive.”

“I’m not just sure, I’m HIV-positive.” — Eric Cartman

Conclusie

Kracht en techniek zijn in feite twee kanten van dezelfde medaille; ze kunnen niet los van elkaar getraind worden. Maar betekent dit dan dat we maar een type training moeten doen? Zeker niet. Een bepaalde mate van variatie is essentieel voor de lange-termijnontwikkeling van atleten (9) en hier ligt in mijn ogen dan ook grotendeels de kunst van goed trainerschap.

Ik denk echter niet dat het onderscheid tussen verschillende typen training fundamenteel van aard is: alle trainingen dienen er uiteindelijk op gericht te zijn om sportspecifieke acties te verbeteren. Organisatorische en logistieke factoren zullen grotendeels het verschil bepalen. Toegegeven, er zijn een aantal alternatieve overwegingen mogelijk (zie deel 7), maar deze zijn in de kern bijzaak.

Vooruitstrevende krachttrainers hebben dit alles al langer ingezien en zijn dan ook steeds meer movement-based bezig. De grenzen vervagen: kracht- of techniektrainer, we moeten allemaal de taal van bewegen leren spreken.

Praktische tips

  • Ben je een krachttrainer? Zorg voor adaptaties die de kwaliteit van sportspecifieke acties verbeteren.
  • Ben je een techniektrainer? Zorg voor adaptaties die de kwaliteit van sportspecifieke acties verbeteren.
  • Onderzoek hierbij het huwelijk tussen specificiteit en variatie. Kan variatie zelf specifiek zijn? Hint: ja. En is 100% specificiteit altijd mogelijk en wenselijk? Hint: nee.
  • Communiceer nauwlettend met iedereen in de trainersstaf; jullie werken allemaal aan hetzelfde ‘beweegproject’.

Referenties

  1. Bobbert, M. F. & van Ingen Schenau, G. J. Coordination in vertical jumping. J. Biomech.21, 249–262 (1988).
  2. Morin, J. B., Edouard, P. & Samozino, P. Technical ability of force application as a determinant factor of sprint performance. Med. Sci. Sports Exercise43, 1680–1688 (2011).
  3. Gonzalo-Skok, O. et al. Eccentric-Overload Training in Team-Sport Functional Performance: Constant Bilateral Vertical Versus Variable Unilateral Multidirectional Movements. Int. J. Sports Physiol. Perform. 12, 951–958 (2017).
  4. van Ingen Schenau, G. J., Boots, P. J. M., de Groot, G., Snackers, R. J. & van Woensel, W. W. L. M. The constrained control of force and position in multi-joint movements. Neuroscience46, 197–207 (1992).
  5. Rio, E. et al. Tendon neuroplastic training: changing the way we think about tendon rehabilitation: a narrative review. Br. J. Sports Med.50, 209–215 (2015).
  6. Ryle, G. in 334 (University of Chicago Press, 1949).
  7. Suchomel, T. J., Nimphius, S. & Stone, M. H. The Importance of Muscular Strength in Athletic Performance. Sports Med.46, 1419–1449 (2016).
  8. Siff, M. C. Supertraining. (2003).
  9. Kiely, J. Periodization paradigms in the 21st century: evidence-led or tradition-driven? Int. J. Sports Physiol. Perform.7, 242–250 (2012).

≪ Deel 3 | Deel 5 ≫

--

--

Kevin Kishna

⚗️ Level 1 Alchemist ✣ Cooking up science-informed, practice-based insights on Judo · Martial Athletics · All Things Mastery.