Waarom Krachttraining een Doodlopend Spoor is

Deel 8: Laatste woorden

Kevin Kishna
7 min readApr 10, 2017

Also available in English

Foto uit “Life Is Movement: the Physical Reconstruction and Regeneration of the People (A Diseasless World)” (1920) door Eugen Sandow. (Credit: Wellcome Library, London, CC-By)

Is het dan eindelijk zover? Jazeker, we zijn bij het laatste deel van de serie aangekomen! Ik heb in deze serie een kritische blik op krachttraining ten behoeve van sportprestaties geworpen. Mijn doel was om aan te geven dat de waarde hiervan vaak totaal verkeerd ingeschat wordt. Nu we het daar hopelijk (een beetje) over eens zijn, lijkt dit me een mooi moment voor wat reflectie en laatste woorden. Ga mee op een reis door het heden, verleden en de toekomst!

Babylonische spraakverwarring

Het te pas, maar vooral te onpas toepassen van krachtoefeningen begint waarschijnlijk al met de terminologie. ‘Krachttraining’ en ‘krachtoefeningen’ impliceren een heldere omschrijving van het begrip kracht, maar dat deze omschrijving verre van helder is, moge ondertussen duidelijk zijn.

Zo hebben we kracht zien langskomen als grondmotorische eigenschap en als Newtoniaanse grootheid. We hebben het gehad over kracht die je met je lichaam op de omgeving uitoefent en over kracht van afzonderlijke spieren. Bovendien hebben we gezien dat met kracht soms simpelweg de structurele capaciteit van spieren wordt bedoeld. En het wordt nog ingewikkelder, want waar men spreekt van het ‘effect van kracht’ is dit vaak in feite het effect van krachtoefeningen. Verwarring alom!

Wat mij betreft mogen de termen ‘krachttraining’ en ‘krachtoefening’ dan ook de prullenbak in. De enige reden dat ik ze zelf nog hanteer is omdat deze termen bepaalde ideeën oproepen die de basis voor een dialoog kunnen vormen; zie het als een overgangsfase. Maar een overgang naar wat? Wat zijn de alternatieven? Deze vragen zijn een uitgebreid antwoord waard, maar laat ik het hier kort houden met twee termen die in mijn optiek de lading van wat sportspecifieke krachttraining zou moeten zijn beter dekken: complementary training en athletic development. Stof om over na te denken!

La confusion des langues (1897) — Gustave Doré

Een ongemakkelijk huwelijk

Nog even inhaken op kracht als grondmotorische eigenschap (zie deel 1). Dat deze interpretatie onhoudbaar is, moge ondertussen helder zijn. Het gekke — waar ik in deel 2 al op wees — is dat veel trainers dit eigenlijk ook wel weten (‘strength is a skill’), maar toch krampachtig proberen vast te houden aan het oude idee (‘strength is foundational’). Ik ben een groot voorstander van het integreren van ideeën uit verschillende invalshoeken, maar soms zijn ideeën simpelweg incompatibel. “Socrates was een man en Socrates was geen man.” Onmogelijk.

Dit ongemakkelijke huwelijk tussen kracht als iets algemeens en kracht als iets specifieks zien we op meer punten terug. Zo zou zouden we kracht niet als ‘opperalgemeenheid’ moeten beschouwen, maar zouden we een onderscheid moeten maken tussen specifiekere, maar nog altijd algemene eigenschappen zoals ‘absolute strength’, ‘accelerative strength’, ‘strength-speed’, ‘speed-strength’ en ‘starting strength’. Laatst kwam ik ook nog de term ‘repetition strength’ tegen.

‘Natuurlijk’ moeten we bij het trainen van al deze eigenschappen rekening houden met bewegingspatronen. Daarom doen we bijvoorbeeld squats en geen leg extensions. Zo moet je een zogenaamd algemene eigenschap dus impliciet in een steeds specifiekere context zien.

Maar waarom dan geforceerd overal de label ‘kracht’ op blijven plakken en de dingen niet gewoon benoemen zoals ze zijn? Iemand die 15 keer 100 kg kan squatten kan gewoon 15 keer 100 kg squatten. Een term zoals repetition strength voegt daar niets aan toe en impliceert een automatische transfer naar andere activiteiten, terwijl deze vaak tegenvalt of er zelfs totaal niet is. Dit soort ‘sloppy thinking’ leidt dan ook vaak tot ‘sloppy practice’.

FYI: Ik vermoed sterk dat dit fenomeen te maken heeft met wat ook wel mechanicisme genoemd wordt: het diepgewortelde geloof dat het lichaam — en in feite het hele universum — in essentie een mechanisch systeem is. En een mechanisch systeem bestaat uit onderdelen die geen intrinsieke relatie met elkaar hebben; ‘kracht’ zou een van die onderdelen zijn.

Dit wereldbeeld heeft ons veel kennis opgeleverd, maar — zoals we hier en daar al gezien hebben — ook onoverkomelijke problemen. Dit ongelooflijk fascinerende onderwerp is echter veel meer dan een kanttekening waard, dus ik kom hier graag nog een keer op terug!

Een historische contingentie

Het is denk ik de moeite waard om even terug in de tijd te gaan. We begrijpen het heden immers vaak beter wanneer we weten waar we vandaan zijn gekomen. Hoe komt het dat krachtoefeningen zo populair zijn geworden in de topsport? Is dit gekomen doordat generaties lang trial-and-error heeft bewezen dat ze een optimale trainingsprikkel geven? Of is dit misschien enigszins toevallig ontstaan uit traditie en bijgeloof? Ik vermoed het laatste.

Waarschijnlijk is de populariteit van de ‘iron game’ begonnen met circusfiguren als Eugen Sandow, die niet alleen veel gewicht kon optillen, maar voor die tijd ook nog eens ongekend ‘shredded’ was (1). Ook nu nog zouden we deze figuren ongelooflijk ‘sterk’ noemen. En een topatleet — ongeacht zijn of haar discipline — moet ook sterk zijn. Dus allemaal aan de gewichten!

Affiche uit 1894. (Credit: Strobridge Lithograph Co., Cincinnati & New York)

Een verleidelijke retoriek, ware het niet dat we met ‘sterk’ in verschillende contexten in feite totaal andere dingen bedoelen (zie ook deel 4). Wederom een spraakverwarring dus. Tel daarbij op dat gewichtstraining geen trainingspartners vereist en ook nog eens met speels gemak te kwantificeren is (geen enkele activiteit komt wat dat betreft in de buurt), en je hebt een recept voor succes.

Daarbij is — vermoed ik — de law of the instrument in werking getreden. Abraham Kaplan legde het als volgt uit (2): “Give a small boy a hammer, and he will find that everything he encounters needs pounding.” De hamer is in dit geval natuurlijk een metafoor voor onze vertrouwde krachtoefeningen. Een andere Abraham (Maslow) verwoordde het iets genuanceerder (3): “I suppose it is tempting, if the only tool you have is a hammer, to treat everything as if it were a nail.” Tot op zekere hoogte hebben we waarschijnlijk allemaal ‘last’ van dergelijke neigingen, maar in de wereld van krachttraining heeft dit denk ik een bijzonder grote rol gespeeld.

Kortom, ik denk dat de populariteit van krachtoefeningen in de topsport een historische contingentie of toevalligheid is. Toegegeven, ik denk dat trial-and-error in de loop van de tijd wel heeft laten zien dat de iron game een van de beste methoden is om grotere spieren te kweken, maar dat is (terecht) zelden het hoofddoel van sportspecifieke krachttraining.

Ik vraag me ook af of krachttraining zoals wij die in het Westen kennen overal zo populair is. China is bijvoorbeeld een Olympische grootmacht, maar voor zover ik weet behalen zij hun resultaten zonder onze ideeën over krachttraining. Misschien bevindt zich onder de lezers een kenner die hier meer over weet? Ik hoor het graag!

Tekstboek uit 1897. (Credit: Wellcome Library, London, CC-By)

FYI: Een interessante parallel vinden we in duursporten, waar traditiegetrouw getraind wordt volgens het ‘80–20’ principe: 80% van de training wordt uitgevoerd met een lage intensiteit en 20% met een hoge. Deze traditie kan echter wel rekenen op solide wetenschappelijke bijval (4).

(R)evolutie

Dat je van krachtoefeningen vrij snel vooral beter wordt in krachtoefeningen (en niet meer in de beoogde sport), hebben vooruitstrevende krachttrainers ook wel gemerkt. Daarom zijn ze hun ‘toolbox’ gaan uitbreiden met allerlei andere praktijken, zoals sprinttraining en plyometrics. De laatste jaren zien we ook een toegenomen interesse voor ‘movement practice’ zoals die bijvoorbeeld wordt uitgedragen door (de zeer getalenteerde) Ido Portal. Hoe we dit nog onder de noemer ‘krachttraining’ kunnen scharen ontgaat mij en je zou dan ook kunnen zeggen dat krachttraining in een identiteitscrisis zit.

Maar belangrijker, een toolbox met 100 verschillende gereedschappen is nog geen visie. De kunst van goed trainerschap is immers om het juiste gereedschap op het juist moment te gebruiken (en veel ‘gereedschappen’ simpelweg links laten liggen). De leer van grondmotorische eigenschappen — of welke afgeleide daarvan dan ook — is een grove oversimplificatie van een complexe werkelijkheid en kan ons hier niet bij helpen.

Dat wil echter niet zeggen dat ze geen waarde heeft gehad. Integendeel, ik denk dat ze van grote waarde is geweest: ze heeft voor variatie in onze trainingen gezorgd en variatie is beter dan geen variatie (5). Maar modellen dienen te evolueren en soms zelfs radicaal te veranderen. Het atoommodel van Bohr was bijvoorbeeld zeer waardevol voor de natuurkunde in het begin van de vorige eeuw, maar toen deze plaats maakte voor betere modellen uit de kwantumfysica ging onze kennis met sprongen vooruit. Iets soortgelijks kan gebeuren in de sport, met bijvoorbeeld een Grand Unified Theory of sports performance (6).

Allerlaatste woorden

Gaat dit besef ook doordringen in de mainstream? Voorlopig niet vermoed ik. Hele beroepsgroepen, belangenorganisaties en wetenschappelijke journals ontlenen hun bestaansrecht in feite aan het begrip ‘strength’. En als zelfs gerespecteerde instanties als Topsport Topics met uitspraken komen als “De stelling dat krachttraining de kracht verbetert is natuurlijk een open deur intrappen”, dan is dat gewoon heel matig. Aanpassen is niet onmogelijk, maar wel moeilijk en zal op veel verzet rekenen.

Tot die tijd zijn er gelukkig genoeg getalenteerde en open-minded trainers en wetenschappers die niet getrouwd zijn met een denkmodel en er simpelweg naar streven om zo goed mogelijk werk te leveren!

Referenties

  1. Stokvis, R. & Van Hilvoorde, I. M. Fitter, Harder & Mooier. De onweerstaanbare opkomst van de fitnesscultuur. (De Arbeiderspers/Het Sporthuis, 2008).
  2. Kaplan, A. The Conduct of Inquiry: Methodology for Behavioral Science. (Chandler Publishing Co., 1964).
  3. Maslow, A. H. The Psychology of Science: A Reconnaissance. (Harper & Row, 1966).
  4. Seiler, S. What is best practice for training intensity and duration distribution in endurance athletes? Int. J. Sports Physiol. Perform.5, 276–291 (2010).
  5. Kiely, J. Periodization paradigms in the 21st century: evidence-led or tradition-driven? Int. J. Sports Physiol. Perform.7, 242–250 (2012).
  6. Glazier, P. S. Towards a Grand Unified Theory of sports performance. Hum. Mov. Sci. (2015). doi:10.1016/j.humov.2015.08.001

≪ Deel 7

--

--

Kevin Kishna

⚗️ Level 1 Alchemist ✣ Cooking up science-informed, practice-based insights on Judo · Martial Athletics · All Things Mastery.